200910333/1/R3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kruisstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, en de raad, vertegenwoordigd door G.J.A. Meulendijks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid voor bestaande bedrijven.
2.2. [appellant] stelt dat onduidelijk is op welke wijze is beslist op zijn ingediende zienswijze nu verschillende nota's van zienswijzen niet gewaarmerkt zijn als behorend bij het raadsbesluit. Voorts stelt hij dat niet is gereageerd op zijn inspraakreactie.
2.2.1 Bij het raadsbesluit van 22 september 2009 is de nota van zienswijzen aangehecht en bovendien samengevat weergegeven in het raadsvoorstel. Hierin wordt de zienswijze van [appellant] verwoord en voorzien van een reactie. Over de wijze waarop de raad heeft gereageerd op de zienswijze kan dan ook geen misverstand bestaan.
Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De gestelde schending van de inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat het plan in de plantoelichting ten onrechte is aangemerkt als conserverend. Daargelaten dat slechts sprake is van een geringe wijziging ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is de plantoelichting niet juridisch bindend.
2.4. Het beroep van [appellant] richt zicht tegen de plangrens. In dit verband stelt hij dat aan een perceel dat buiten het plangebied is gehouden een bedrijfsbestemming had moeten worden toegekend ten behoeve van de bereikbaarheid van zijn loonwerkbedrijf dat is gevestigd op het aangrenzende perceel [locatie], alsmede voor de uitbreiding daarvan. Volgens [appellant] is de raad ten onrechte voorbij gegaan aan de representatieve bedrijfsvoering die daarop wordt beoogd en die akoestisch aanvaardbaar is. Daarnaast ligt er volgens [appellant] geen evenredige belangenafweging aan ten grondslag. In dit verband voert [appellant] mede aan dat er toezeggingen zijn gedaan door een wethouder die ertoe strekken dat nagedacht zou worden over de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op zijn perceel.
2.4.1. De raad stelt dat het toekennen van een bedrijfsbestemming niet wenselijk is nu het perceel van [appellant] grenst aan een woonwijk. In dit verband acht de raad het bezwaarlijk dat de afstand van het perceel tot de dichtstbijzijnde woning 40 m bedraagt en niet voldoet aan de richtafstand van 50 m zoals opgenomen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Voorts voert de raad aan dat de uitbreidingsbehoefte van [appellant] wordt erkend, maar dat na afweging van de belangen van omwonenden en de Wijkraad Rosmalen oost is gebleken dat deze zwaarder moeten wegen dan de belangen van [appellant].
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het perceel aan de [locatie] in het plangebied in eigendom is van [appellant] en gebruikt wordt ten behoeve van zijn loonwerkbedrijf en mestdistributie. Aan de noordzijde van dit perceel is voorzien in een groenstrook die nog niet is gerealiseerd. Aangrenzend en ten noorden van het perceel [locatie], buiten het plangebied, heeft [appellant] een perceel in eigendom dat hij gekocht heeft om de bereikbaarheid van de bedrijfshal op [locatie] voor zware landbouwmachines mogelijk te maken en het tekort aan ruimte dat hij heeft voor het stallen van materialen, containers en werktuigen op te vangen. Dit perceel grenst aan de westzijde aan woningen.
2.4.3. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid de begrenzing van het plan heeft kunnen vaststellen. De relatie tussen het in het plan opgenomen bedrijventerrein enerzijds en het buitengebied waarin het perceel van [appellant] is gelegen anderzijds is niet zodanig dat het gebruik van beide percelen in één bestemmingsplan dient te worden geregeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat het plan de ontsluiting van het bedrijfsperceel op [locatie] mogelijk maakt. Dat de feitelijke situatie daaraan in de weg staat betekent - daargelaten de juistheid daarvan - niet dat het perceel bij het plan moest worden getrokken. De enkele wens van [appellant] om zijn loonwerkbedrijf uit te breiden betekent evenmin, gelet op de afstand van het perceel tot de dichtstbijzijnde woning, dat het perceel binnen de bedrijfsbestemming zou moeten worden betrokken. Dat uit het in opdracht van [appellant] uitgevoerde onderzoek blijkt dat in akoestisch opzicht de gewenste uitbreiding mogelijk is maakt dit - daargelaten de juistheid daarvan - niet anders. Afgezien van het feit dat de gestelde uitlatingen van de door [appellant] aangehaalde wethouder slechts strekten tot het nadenken over de bedrijfsuitbreiding is de raad bovendien niet aan deze uitlatingen gebonden.
2.4.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het de plangrens betreft, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. [appellant] betoogt verder dat het noordelijke gedeelte van het perceel [locatie] ten onrechte is bestemd als "Groen". Dit is volgens hem in strijd met een goede ruimtelijke ordening nu onduidelijk is of de groenvoorziening binnen de planperiode wordt gerealiseerd.
2.5.1. Ter zitting is naar voren gekomen dat de raad de realisering van de groenstrook overlaat aan [appellant], en, zo dit niet gebeurd, niet voornemens is om over te gaan tot onteigening. [appellant] heeft ter zitting verklaard niet bereid te zijn zelf tot planrealisering over te gaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestemming "Groen" binnen de planperiode wordt gerealiseerd en dient het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
2.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellant] opgegeven kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] daarvan niet mogen uitgaan. De kosten van de deskundige komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch van 22 september 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kruisstraat" voor zover daarbij de bestemming "Groen" is toegekend aan het perceel [locatie];
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00
(zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010