201004310/1/H3.
Datum uitspraak: 24 november 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2010 in zaak nr. 09/7624 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 19 februari 2009, gerectificeerd bij besluit van 24 februari 2009, heeft het college een aanvraag van [appellant] voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart afgewezen en hem een stadsgewestelijke gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder toegekend.
Bij besluit van 18 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt - ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw - het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Aan het besluit van 24 februari 2009 heeft het college een rapport van 27 januari 2009 van een arts van de GGD ten grondslag gelegd. In dit rapport heeft de arts vermeld dat [appellant] bekend is met neurologische klachten na infectie van zijn ruggenmerg en dat hij sindsdien verminderd mobiel is. Volgens de arts kan [appellant] inmiddels zelfstandig ongeveer 150 meter lopen en is het looppatroon stabiel. De arts heeft gesteld dat gezien die verbetering mogelijk verder herstel is te verwachten. Hij heeft als prognose gesteld dat [appellant] een loopbeperking van langdurige aard heeft, maar daarbij opgemerkt dat deze prognose onduidelijk is.
Naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2009 is hij op 10 juni 2009 door een tweede GGD-arts onderzocht. Op grond van dit onderzoek vermeldt deze arts in een rapport van 9 juli 2009 dat [appellant] in 2004 een infectieuze stoornis in het ruggenmerg heeft doorgemaakt, die met verlammingsverschijnselen gepaard ging, waardoor hij nauwelijks kon lopen. [appellant] heeft verklaard dat hij nog klachten heeft die hem belemmeren bij het lopen, te weten gevoelsproblemen in de benen en voeten, blaasproblemen en pijnklachten in de rug, aldus de arts. Hij merkt op dat zijn indruk is dat [appellant] van zijn aandoening is hersteld en dat zijn loopfunctie redelijk is hersteld. [appellant] loopt momenteel zonder stok en heeft bij bewegingsonderzoek een normaal looptempo. Verder is hij goed in staat een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk lopend af te leggen en daarna ook trap te lopen, aldus de arts.
Daarom kan volgens hem niet gesproken worden van een loopbeperking van langdurige aard en is er geen medische indicatie voor een gehandicaptenparkeerkaart.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het rapport van 9 juli 2009 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Zo ontbeert volgens hem de stelling in het rapport dat bij bewegingsonderzoek een normaal looptempo wordt gezien en dat hij goed in staat is een afstand van meer dan 100 meter lopend af te leggen en daarna ook trap te lopen, feitelijke grondslag, omdat het onderzoek van 10 juni 2009 zeer kort heeft geduurd en hij tijdens dit onderzoek slechts enkele stappen heeft gezet. In het rapport is ten onrechte gesteld dat een loopbeperking niet is te objectiveren, aldus [appellant]. Daartoe voert hij aan dat hij reeds vele jaren ernstige klachten en beperkingen heeft, op grond waarvan hem eerder een Europese en een stadsgewestelijke gehandicaptenkaart is toegekend. De conclusie in het rapport dat hij geen loopbeperking van langdurige aard heeft en dat de loopafstand meer dan 200 meter bedraagt, is volgens hem dan ook onjuist en bovendien tegenstrijdig aan het in het rapport van 27 januari 2009 neergelegde oordeel dat hij wel een zodanige loopbeperking heeft en dat hij in staat is een afstand van 100 tot 200 meter te lopen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2010 in zaaknummer
200904478/1/H3) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat het college geen betekenis heeft mogen toekennen aan het rapport van 9 juli 2009. Anders dan [appellant] betoogt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat dit onvolledig of inhoudelijk onjuist moet worden geacht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit rapport op inzichtelijke en consistente wijze is uiteengezet op welke feiten en bevindingen de conclusies zijn gebaseerd. De adviserend arts heeft verklaard dat bij observatie een loopbeperking niet is vast te stellen. [appellant] heeft, hoewel hij daartoe door de arts in de gelegenheid is gesteld, geen medische gegevens overgelegd waarmee beperkingen kunnen worden geobjectiveerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de conclusie van de arts dat een loopbeperking niet is te objectiveren, welke conclusie niet door nadere informatie is weerlegd, niet onjuist kan worden geacht. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat [appellant] in het aanvraagformulier voor een gehandicaptenparkeerkaart van 28 oktober 2008 heeft vermeld dat hij loopt zonder hulpmiddel en dat hij moeiteloos kan traplopen. Dat, als gesteld, het onderzoek maar kort heeft geduurd en dat [appellant] tijdens het onderzoek geen afstand van 100 meter heeft afgelegd, doet aan de juistheid van de conclusie van de adviserend arts niet af. Deze arts moet als ter zake deskundige in staat worden geacht de loopafstand op grond van de medische gegevens ook zonder meting van die afstand te kunnen beoordelen.
De omstandigheid dat eerder een Europese gehandicaptenkaart aan [appellant] is toegekend, kan niet leiden tot het oordeel dat het college deze opnieuw aan hem dient te verstrekken. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft het college de in bezwaar gehandhaafde weigering [appellant] een Europese gehandicaptenparkeerkaart toe te kennen terecht gebaseerd op onderzoek naar zijn recente medische situatie. Ook de door [appellant] in beroep overgelegde verklaring van zijn huisarts van 17 oktober 2009 leidt niet tot voormeld oordeel. Weliswaar volgt uit deze verklaring dat [appellant] als gevolg van een in 2004 doorgemaakte myelitis transversa nog medische beperkingen heeft en dat hij aan de huisarts te kennen heeft gegeven dat hij niet meer dan 100 meter aan één stuk kan lopen, maar dit zijn geen objectiveerbare gegevens waaruit blijkt dat [appellant] in redelijkheid niet in staat is deze afstand te overbruggen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Ten slotte heeft de rechtbank [appellant] terecht niet gevolgd in de stelling dat zijn bezwaar en de nieuwe medische keuring van 10 juni 2009 ertoe hebben geleid dat zijn positie is verslechterd en het college in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld. Zij heeft met juistheid overwogen dat [appellant] door het besluit van 18 september 2009 niet in een slechtere positie is gebracht, aangezien het college de stadsgewestelijke gehandicaptenparkeerkaart, die bij besluit van 24 februari 2009 aan [appellant] is verstrekt, niet met het besluit op bezwaar heeft ingetrokken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.