ECLI:NL:RVS:2010:BO4888

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902802/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Brediuskwartier en verkeerssituatie rondom peuterspeelzaal

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Brediuskwartier" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college heeft op 24 maart 2009 besloten goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Bussum was vastgesteld. Dit bestemmingsplan vervangt vijf verouderde bestemmingsplannen en is van belang voor de ontwikkeling van een peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang op het perceel Busken Huetlaan 18. Appellanten, waaronder bewoners en een vereniging, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een toename van verkeersbewegingen en parkeerdruk in de omgeving.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 september 2010 behandeld. De appellanten betogen dat de verkeersgeneratie door de peuterspeelzaal en de buitenschoolse opvang niet correct is ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de infrastructuur. Daarnaast stellen zij dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van de Wet geluidhinder, omdat de geluidbelasting ter plaatse de toegestane waarden overschrijdt.

De Raad van State oordeelt dat het college van gedeputeerde staten in strijd heeft gehandeld met de wet door goedkeuring te verlenen aan het plandeel met bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op het perceel Busken Huetlaan 18, omdat de geluidbelasting de grenswaarden overschrijdt. Het beroep van de appellanten wordt gegrond verklaard en de goedkeuring aan het bestemmingsplan wordt vernietigd. Ook het beroep van de Vereniging Behoud Beschermd Dorpsgezicht Bredius en anderen wordt gegrond verklaard, omdat de bestemming "Horeca (hotel)" op het perceel Jan Toebacklaan 27 niet op een deugdelijke motivering berust. De Raad van State vernietigt de goedkeuring aan dit plandeel en onthoudt goedkeuring aan de wijzigingsbevoegdheid.

Uitspraak

200902802/1/M3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1 en anderen, allen wonend te Bussum,
2. het college van burgemeester en wethouders van Naarden,
3. de vereniging Vereniging Behoud Beschermd Dorpsgezicht Bredius en anderen (hierna: de Vereniging en anderen), gevestigd te Bussum,
4. [appellant sub 4], wonend te Bussum,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bussum (hierna: de raad) bij besluit van 11 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bestemmingsplan Brediuskwartier".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2009, het college van burgemeester en wethouders van Naarden bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2009, de Vereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 1] en anderen, de Vereniging en anderen, de raad en de naamloze vennootschap Jan Tabak N.V. hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M. van Harten, advocaat te Den Haag en mr. W.G.A.M. Zwartkruis, het college van burgemeester en wethouders van Naarden, vertegenwoordigd door W. Kikkert, werkzaam bij de gemeente en ing. J. Jobse, deskundige, de Vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. C.J. Koenen, advocaat te Amsterdam, ir. W. Beekman en ir. W.P.M. van der Schoot, [appellant sub 4], in persoon, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A. Drahmann, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Burgemeestre, advocaat te Amsterdam, ing. P.J.P. Hommel en ir. A. Kok, en Jan Tabak, vertegenwoordigd door mr. B. Koolhaas, advocaat te Amsterdam, R. van Dun en R. Buitelaar, ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college van gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college van gedeputeerde staten rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het bestemmingsplan "Brediuskwartier" vervangt vijf verouderde bestemmingsplannen. Een aanleiding om voor het gebied een nieuw bestemmingsplan vast te stellen is de aanwijzing van een groot deel van het plangebied als beschermd dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
Ontvankelijkheid
2.3. [appellant sub 4] heeft buiten de termijn waarbinnen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren konden worden gebracht een zienswijze bij de raad naar voren gebracht.
2.3.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.3.2. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Weliswaar heeft de raad naar aanleiding van de te laat ingediende zienswijzen van [appellant sub 4] enkele wijzigingen in het plan aangebracht, maar daarmee is aan [appellant sub 4] tegemoet gekomen en het beroep van [appellant sub 4] is niet tegen deze wijzigingen gericht. Dat naar zijn zeggen op de bij de ter inzage gelegde stukken gevoegde kennisgeving van de terinzagelegging met pen was bijgeschreven dat de termijn voor zienswijzen op 30 mei 2010 zou aflopen is evenmin van belang, aangezien de officiële, gepubliceerde, kennisgeving deze aantekening niet bevat. Evenmin is van belang dat gedurende de termijn waarin de stukken ter inzage hebben gelegen het gemeentehuis enkele dagen gesloten was in verband met feestdagen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://200706507/1">200706507/1</a> geeft een dergelijke omstandigheid, anders dan [appellant sub 4] betoogt, geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan wettelijke verplichtingen ter zake van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de wetgever, gelet op de regeling neergelegd in de Algemene termijnenwet, aan de laatste dag van een wettelijke termijn belangrijke betekenis toekent.
Het beroep van [appellant sub 4] is dan ook niet-ontvankelijk.
Bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op perceel Busken Huetlaan 18
2.4. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met het onderdeel van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het perceel Busken Huetlaan 18. Op dat perceel is thans gevestigd peuterspeelzaal "De Wipperoen", die plaats biedt aan 20 kinderen. Ten behoeve van deze peuterspeelzaal was vrijstelling verleend van de vigerende bestemming "Groenvoorzieningen". Het bestemmingsplan "Brediuskwartier" kent aan het perceel de nieuwe bestemming "Maatschappelijke doeleinden" toe. Blijkens de toelichting is het de bedoeling een nieuw gebouw te realiseren ten behoeve van twee peuterspeelzalen voor in totaal 40 peuters en buitenschoolse opvang voor in totaal 40 leerlingen.
[appellant sub 1] en anderen betogen dat is uitgegaan van foutieve aannames ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen die door de peuterspeelzaal en de naschoolse opvang zouden ontstaan. Volgens hen is ten onrechte voor de verwachting van het aantal verkeersbewegingen vanwege het brengen en halen van peuters aangesloten bij de cijfers voor een basisschool, opgenomen in de conceptpublicatie Verkeersgeneratie van voorzieningen van het CROW (2 juni 2008, publicatie nr. 272), namelijk 10,7 motorvoertuigbewegingen per 10 kinderen per werketmaal. Realistischer zou het volgens hen zijn om aan te sluiten bij het cijfer voor de dagopvang van peuters, namelijk 29 motorvoertuigbewegingen per werketmaal per 10 kinderen.
Voorts stellen zij dat met betrekking tot de buitenschoolse opvang ten onrechte is aangenomen dat vrijwel alle leerlingen afkomstig zullen zijn van de nabijgelegen Bussumse Montessorischool. Ook wordt volgens hen met de veronderstelling in het bestemmingsplan dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt omdat het merendeel van de leerlingen anders zou zijn opgehaald van de Bussumse Montessorischool, er aan voorbijgegaan dat al het verkeer zich nu rond "De Wipperoen" in de Busken Huetlaan zal concentreren.
Volgens [appellant sub 1] en anderen blijkt niet dat de raad of het college van gedeputeerde staten onderzoek hebben gedaan of de infrastructuur in de Busken Huetlaan deze vermeerdering in verkeersbewegingen op dezelfde tijd en plaats wel aankan.
Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat het bestemmingsplan het ook mogelijk maakt dat dagopvang voor kinderen zal worden gevestigd. In totaal maakt het bestemmingsplan het mogelijk dat er ongeveer 60 kinderen in de peuterspeelzaal/dagopvang verblijven en 60 kinderen in de buitenschoolse opvang. Derhalve had volgens hen ook met deze bestemmingen, die meer verkeer genereren, rekening moeten worden gehouden.
[appellant sub 1] en anderen betogen dat er bij het berekenen van de parkeerbehoefte ten onrechte van is uitgegaan dat de parkeerbehoefte in verband met de peuterspeelzaal en die in verband met de buitenschoolse opvang niet zullen overlappen. Volgens hen wordt er, met het betoog van de raad dat er ook nu drie peuterspeelzalen aanwezig zijn, aan voorbij gegaan dat deze verspreid liggen, terwijl in de nieuwe situatie de parkeerbelasting volledig rond "De Wipperoen" geconcentreerd zal zijn. [appellant sub 1] en anderen betogen dat dit indruist tegen het beleid van de gemeente en met name de Bouwverordening van de gemeente Bussum, waarin staat dat indien de omvang van een gebouw of de bestemming daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren in voldoende mate ruimte moet worden aangebracht in of onder het gebouw of op het tot het gebouw behorende terrein. Ten aanzien van de stelling van de raad dat hij door het beperkt faciliteren van autoverkeer het autogebruik naar de basisschool en de buitenschoolse opvang wil ontmoedigen, betogen zij dat er geen enkel plan of initiatief is waarmee de gemeente dit daadwerkelijk zou kunnen bereiken.
2.4.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich met de raad op het standpunt dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat in de nieuwbouw 40 peuters aanwezig zullen zijn en 40 kinderen in de buitenschoolse opvang. Op dit moment worden al 20 peuters opgevangen in de huidige peuterspeelzaal en 40 peuters in, op te heffen, peuterspeelzalen bij de Bussumse Montessorischool. Volgens het college van gedeputeerde staten zal de buitenschoolse opvang voornamelijk worden benut door leerlingen van nabij gelegen basisscholen, die derhalve ook nu reeds gebracht en gehaald worden. Daarom is volgens het college van gedeputeerde staten in de ruimtelijke onderbouwing terecht uitgegaan van een beperkte toename van verkeersbewegingen. Het college van gedeputeerde staten betoogt voorts dat ook bij de invulling met voorzieningen die meer verkeer genereren geen onaanvaardbare situatie zou ontstaan.
Het college van gedeputeerde staten stelt zich voorts met de raad op het standpunt dat er slechts een beperkte toename van de parkeerbehoefte zal zijn, om dezelfde redenen als waarom er ook een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen zal zijn. Het aantal benodigde plaatsen is berekend op 22, gebaseerd op de behoefte voor de buitenschoolse opvang, omdat de parkeerbehoefte daar groter zal zijn dan bij de peuterspeelzaal, en omdat beide activiteiten niet gelijktijdig plaatsvinden. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt gesteld dat het niet mogelijk is om extra parkeergelegenheid te creëren, zodat gebruik zal moeten worden gemaakt van de openbare parkeerplaatsen, waarbij wordt erkend dat het aantal parkeerplaatsen ook in de huidige situatie krap is. De parkeerbehoefte zal volgens de toelichting slechts beperkt toenemen, en er zullen in overleg met onder meer de school en de politie acties worden ondernomen om het autogebruik te beperken.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat op grond van de vrijstelling reeds nu een peuterspeelzaal is toegelaten, en dat direct aangrenzend reeds een onderwijsinstelling in combinatie met peuterspeelzalen aanwezig is. De Afdeling acht het gelet daarop niet aannemelijk dat door de wijziging van het bestemmingsplan de verkeersdruk en de parkeerdruk in verband met de toegelaten voorzieningen dusdanig zal toenemen dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de wijziging van de bestemming niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het bestemmingsplan dagopvang van kinderen mogelijk maakt, en dat daarom rekening had moeten worden gehouden met de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Volgens deze beleidsregels dient een centrum voor dagopvang van kinderen te beschikken over een veilige en toegankelijke buitenspeelruimte waarvan de oppervlakte minimaal 3 m2 speelruimte per kind moet bedragen. Bij een maximale invulling van de mogelijkheden van het nieuwe gebouw zou de speelplaats minimaal 180 m2 moeten bedragen. Om daaraan te voldoen zou de buitenspeelruimte volgens [appellant sub 1] en anderen in de beschermde groenstructuur en de beschermde houtwal moeten worden aangelegd, waarmee het bestemmingsplan geen rekening heeft gehouden.
Zij betogen voorts dat volgens de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang voor buitenschoolse opvang een buitenspeelruimte aanwezig moet zijn met een oppervlak van ten minste 3 m2 per kindplaats, en die indien ze niet direct aan het kindercentrum grenst in de directe nabijheid moet liggen en voor de kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar moet zijn. Volgens [appellant sub 1] en anderen is niet onderzocht of de speelplaats van de Bussumse Montessorischool, die voor de buitenschoolse opvang benut moet worden, veilig bereikbaar is voor de kinderen uit de buitenschoolse opvang.
2.5.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich met de raad op het standpunt dat de kinderen van de peuterspeelzaal zullen spelen aan de zuid- en oostzijde van het gebouw, en de kinderen van de buitenschoolse opvang op de speelplaats van de Bussumse Montessorischool. Er zal dus geen speelruimte worden gecreëerd in de bestemming groenvoorzieningen.
2.5.2. De Beleidsregels waaraan [appellant sub 1] en anderen refereren zijn blijkens de nota van toelichting (p. 4) bedoeld als leidraad voor degenen die verplicht zijn de Wet kinderopvang en kwaliteit peuterspeelzalen na te leven, maar ze zijn niet bindend. Blijkens die toelichting zijn de Beleidsregels niet bindend, maar hebben ze slechts tot doel dat de houder van een kindercentrum, als hij overeenkomstig die beleidsregels handelt, er op mag vertrouwen dat hij de betrokken wettelijke bepalingen in voldoende mate naleeft. Die houder kan blijkens de toelichting ook op andere gelijkwaardige of betere wijze aan de wettelijke voorschriften voldoen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan desalniettemin die beleidsregels tot uitgangspunt had moeten nemen. Er is gelet daarop in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten in zoverre goedkeuring aan het plan had moeten onthouden.
2.6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het geluidniveau vanwege de Brediusweg en de snelweg A1 ter plaatse van de Wipperoen de grenswaarden voor de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" overschrijdt. Volgens hen beroept de raad zich er ten onrechte op dat het gelet op de concrete plannen niet aannemelijk is dat er een geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd, aangezien had moeten worden uitgegaan van hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt.
2.6.1. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die binnen een zone langs een weg liggen, de geluidgrenswaarden bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Uit deze bepalingen vloeit in samenhang met artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder voort dat op de gevel van geluidgevoelige gebouwen maximaal 48 dB(A) is toegestaan.
Ingevolge het tweede lid van bedoeld artikel 76 kunnen in afwijking daarvan hogere waarden in acht worden genomen indien een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden is genomen.
2.6.2. Bij het plan is aan perceel Busken Huetlaan 18 de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" gegeven. De bestemming "Maatschappelijke doeleinden" houdt ingevolge artikel 1, onder 37, van de planvoorschriften in: "(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren". Reeds nu hieronder onderwijsinstellingen vallen, zijn op het perceel geluidgevoelige bestemmingen toegelaten. Dit heeft tot gevolg dat de geluidbelasting vanwege de Brediusweg ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", die 58 dB(A) bedraagt, 10 dB(A) hoger is dan ingevolge artikel 82, tweede lid van de Wet geluidhinder in samenhang met artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder is toegestaan. Immers er moet worden uitgegaan van wat het bestemmingsplan maximaal toelaat. Er mag niet slechts van de concrete plannen worden uitgegaan.
Deze overschrijding met 10 dB(A) zou zich niet voordoen, als aan het perceel slechts de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (peuterspeelzaal)" zou zijn gegeven - nu peuterspeelzalen niet bij of krachtens de Wet geluidhinder als geluidgevoelig zijn aangemerkt -, of als een besluit tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 76, tweede lid onder a, in samenhang met artikel 85 van de Wet geluidhinder zou zijn genomen waarbij een geluidbelasting van 58 dB(A) zou zijn toegelaten. Nu het een noch het ander is geschied, is het plan wegens bedoelde overschrijding met 10 dB(A) in zoverre in strijd met artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder. Door het plan niettemin goed te keuren heeft het college van gedeputeerde staten in zoverre in strijd met artikel 10.27 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder gehandeld. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op het perceel Busken Huetlaan 18, dient te worden vernietigd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling tevens aanleiding om aan dit planonderdeel goedkeuring te onthouden.
De bestemming van de percelen Jan Toebacklaan 27, hoek Amersfoortsestraatweg en Brediusweg 79 in samenhang met de artikelen 16 en 27 van de planvoorschriften.
2.7. Het perceel Jan Toebacklaan 27, hoek Amersfoortsestraatweg, is bestemd tot "Horeca", subbestemming "hotel". Volgens artikel 16, eerste lid onder a, van de planvoorschriften is toegestaan een hotel met bijbehorende congresfaciliteiten en een restaurant, behorend tot categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten. Volgens de toelichting is hiermee het bestaande gebruik door hotel Jan Tabak, dan wel voortzetting van eenzelfde soort gebruik, toegelaten.
In artikel 27, tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid van de raad opgenomen met het doel een mogelijke toekomstige uitbreiding van hotel Jan Tabak mogelijk te maken. De wijzigingsbevoegdheid betreft een deel van perceel Brediusweg 79, met thans bestemming "Tuin, Wonen en Verblijfsgebied". De bestemming kan gewijzigd worden in "Horeca (hotel), Tuinen en Verblijfsgebied". Volgens de toelichting bij het bestemmingsplan wordt uitgegaan van een uitbreiding van het hotel met 39 kamers alsmede extra opslagruimte en parkeergelegenheid.
In verband met de wijzigingsbevoegdheid zijn wijzigingsvoorwaarden opgenomen. In onderdeel c van het tweede lid van artikel 27 is bepaald dat ontsluiting van het hotel niet mag plaatsvinden op de Brediusweg. In onderdeel d is bepaald dat de bouwhoogte niet meer dan 17 meter mag bedragen. In onderdeel f is bepaald dat de omvang en de verschijningsvorm dienen te worden afgestemd op de reeds aanwezige bebouwing aan de Brediusweg. In onderdeel g is bepaald dat het gebouw en de inrichting van de gronden dienen te worden afgestemd op de ligging op de entree van Bussum en aan de rand van het beschermd dorpsgezicht.
2.8. Het college van burgemeester en wethouders van Naarden kan zich niet verenigen met de wijzigingsvoorwaarde dat ontsluiting niet mag plaatsvinden op de Brediusweg. Volgens dit college dient in gezamenlijk overleg naar een oplossing voor de verkeersproblematiek te worden gezocht, zonder dat een van de mogelijke oplossingen bij voorbaat planologisch wordt uitgesloten.
2.8.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich met de raad op het standpunt dat uit verkennend ambtelijk onderzoek, waarbij ook de gemeente Naarden is betrokken, gebleken is dat de ontsluiting op de Brediusweg de meest ongunstige oplossing is. Het college van gedeputeerde staten acht de wijzigingsvoorwaarde gelet daarop niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2.8.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk gemaakt dat over de ontsluiting van hotel Jan Tabak in overleg met het college van burgemeester en wethouders van Naarden zal worden besloten. Voorts kon, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de raad zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat ontsluiting via de Brediusweg een onwenselijke oplossing is, die bij voorbaat kon worden uitgesloten. Gelet daarop geeft hetgeen het college van burgemeester en wethouders van Naarden aanvoert, geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten in zoverre goedkeuring aan het plan had moeten onthouden. Het betoog faalt.
2.9. De Vereniging en anderen betogen dat het besluit van het college van gedeputeerde staten niet berust op een deugdelijke motivering, omdat het college van gedeputeerde staten slechts heeft verwezen naar de motivering van de raad, en geen enkel blijk van een zelfstandige afweging heeft gegeven.
2.9.1. Het college van gedeputeerde staten heeft in het bestreden besluit toegelicht dat het zich kan verenigen met de uitgangspunten en doelstellingen van het bestemmingsplan en het plan in overeenstemming acht met het ruimtelijk relevante beleid. Het college heeft de reactie van het college van burgemeester en wethouders van Bussum op de ingebrachte bedenkingen gevoegd bij het bestreden besluit en medegedeeld dat het deze reactie deelt en tot de zijne maakt. Het volgen van een dergelijke handelwijze leidt niet op voorhand tot de conclusie dat het college van gedeputeerde staten zich niet - mede naar aanleiding van ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist. Evenmin leidt het volgen van een dergelijke handelwijze op voorhand tot de conclusie, dat het college van gedeputeerde staten het plan niet aan eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid heeft getoetst. De Vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de handelswijze van het college van gedeputeerde staten in strijd is een wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel. Het betoog faalt.
2.10. De Vereniging en anderen betogen dat uitbreiding van hotel Jan Tabak niet mogelijk is zonder aantasting van het beschermd dorpsgezicht Brediuskwartier. Onder meer is volgens hen de uitbreiding niet te realiseren zonder de villa met adres Brediusweg 79 te slopen. Voorts is het volgens hen niet mogelijk om te voldoen aan de randvoorwaarde dat de bebouwing moet aansluiten op de bebouwing langs de Brediusweg, onder meer omdat de voorgeschreven maximale bouwhoogte te zeer afwijkt van de bouwhoogte van de overige bebouwing. De Vereniging en anderen wijzen in dit verband op brieven die de Vereniging heeft ontvangen van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM), van 20 augustus 2008 en 3 februari 2009, waaruit volgens hen blijkt dat de RACM de maximale bouwhoogte en de sloop van de villa contrair acht met de vereisten van een beschermd dorpsgezicht.
2.10.1. Het college van gedeputeerde staten betoogt dat de gestelde randvoorwaarden waarborgen dat bij het wijzigen van de bestemming met het beschermde dorpsgezicht rekening wordt gehouden. Het college van gedeputeerde staten wijst er op dat de RACM, zoals ook blijkt uit de door de Vereniging en anderen genoemde brieven, als oordeel heeft gegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan voldoende beschermend conform artikel 36 van de Monumentenwet is, inclusief de wijzigingsbevoegdheden die het plan biedt.
2.10.2. De Afdeling constateert dat de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van uitbreiding van hotel Jan Tabak, blijkens de voorwaarden die zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 27 van de planvoorschriften, alleen kan worden uitgeoefend indien de omvang en verschijningsvorm zijn afgestemd op de reeds aanwezige bebouwing aan de Brediusweg en indien het gebouw en de inrichting zijn afgestemd op de ligging aan de rand van het beschermde dorpsgezicht. Gelet daarop mag voor bouwwerken die leiden tot aantasting van het beschermd dorpsgezicht, geen vergunning worden verleend. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat het beschermd dorpsgezicht door een eventuele uitbreiding van hotel Jan Tabak niet wordt aangetast. Het betoog faalt.
2.11. De Vereniging en anderen betogen dat hotel Jan Tabak op een locatie, in een woonwijk, is gelegen die voor een horeca-activiteit van deze omvang ongeschikt is, en daarom niet positief bestemd had mogen worden. Zij stellen daardoor onder meer verkeershinder en parkeeroverlast te ondervinden, mede omdat de toegangsweg naar het hotel niet op de verkeersdruk is berekend. De Vereniging en anderen betogen dat in een rustige woonwijk als deze alleen lichte horeca-activiteiten, als omschreven in categorie 1 en 2 van de tot het bestemmingsplan behorende Staat van Horeca-activiteiten, toelaatbaar zijn. Volgens hen is het huidige hotel Jan Tabak ten onrechte, ter onderbouwing van de positieve bestemming, als een bestaande legale situatie aangemerkt. De huidige exploitatie geschiedt volgens de Vereniging en anderen op basis van een op 7 juli 1987 verleende ontheffing voor een hotel-restaurant. Deze ontheffing geldt volgens hen niet voor het congrescentrum.
De Vereniging en anderen betogen voorts dat hotel Jan Tabak ten onrechte als een horeca-activiteit als omschreven in categorie 3 in de Staat van Horeca-activiteiten is aangemerkt. Gelet op de verhuur van zalen, zowel ten behoeve van vergaderingen overdag als ten behoeve van privé-feesten tot laat in de avond, en de daarbij behorende (verkeers-)hinder, dient het hotel volgens hen als een horeca-activiteit als bedoeld in categorie 4 of 5 te worden aangemerkt. Gelet op voorschrift 16 behorend bij het bestemmingsplan is een dergelijke activiteit niet toegestaan, aldus de Vereniging en anderen.
De Vereniging en anderen betogen dat de situatie nog zal verergeren als de raad gebruik maakt van de wijzigingsbevoegdheid, waardoor hotel Jan Tabak nog zou kunnen uitbreiden. Zij wijzen er in verband daarmee op dat weliswaar in de toelichting is gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op uitbreiding met ten hoogste 39 slaapkamers, maar dat niet is gewaarborgd dat de uitbreiding die bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid wordt toegelaten, niet op enigerlei wijze wordt benut om de congresfaciliteiten uit te breiden.
2.11.1. Het college van gedeputeerde staten heeft zich met de raad op het standpunt gesteld dat hotel Jan Tabak legaal aanwezig is en dat gelet daarop terecht de activiteiten die thans verricht worden, positief bestemd zijn. In het voorgaande bestemmingsplan gold ter plaatse ook de bestemming horeca en was geen beperking ten aanzien van het type horecabedrijf opgenomen.
Het college van gedeputeerde staten heeft zich voorts met de raad op het standpunt gesteld dat door in de omschrijving van de Horecadoeleinden op te nemen dat de gronden zijn bestemd voor een hotel met bijbehorende congresfaciliteiten en een restaurant behorende tot categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten, wordt gewaarborgd dat geen andere activiteiten kunnen worden ontplooid.
Het college van gedeputeerde staten en de raad stellen voorts dat de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen omdat een bedrijf mogelijkheden moet behouden om uit te breiden, opdat een goede bedrijfsvoering mogelijk is.
2.11.2. Volgens bijlage 3 bij het bestemmingsplan, de Staat van Horeca-activiteiten, betreft categorie 3 "voor het centrumgebied neutrale horeca, potentieel beperkte hinder veroorzakend". Dit omvat, voor zover hier van belang, bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van maaltijden), maar met een relatief grote verkeersaantrekkende werking en die daardoor beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Volgens de bijlage behoort ook een hotel tot deze categorie.
Categorie 4 omvat bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Volgens de bijlage behoren onder meer een bar, een café en zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen) tot deze categorie.
Categorie 5 omvat bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers trekken. Volgens de bijlage behoort onder meer een partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen) tot deze categorie.
2.11.3. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan en het verhandelde ter zitting heeft de raad beoogd door middel van artikel 16 van de voorschriften de door hotel Jan Tabak uitgeoefende horeca-activiteiten - niet meer en niet minder - positief te bestemmen. Naar blijkt uit de stukken, onder meer het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting verhuurt hotel Jan Tabak zalen, en exploiteert het een bar die tot 1 of 2 uur in de nacht is geopend. Deze activiteiten worden in categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten niet genoemd. Gelet daarop berust het bestemmingsplan voor zover daarbij aan perceel Jan Toebacklaan 27, hoek Amersfoortsestraatweg, de bestemming "Horeca (hotel)" is toegekend, in samenhang met artikel 16 van de planvoorschriften, niet op een deugdelijke motivering. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college van gedeputeerde staten in zoverre in strijd met artikel 10.27 in samenhang met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld.
Het beroep van de Vereniging en anderen is gegrond. Het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring aan de bestemming "Horeca" (hotel)" op perceel Jan Toebacklaan 27, hoek Amersfoortsestraatweg en aan artikel 16 van de planvoorschriften is verleend, dient te worden vernietigd. Gelet op de samenhang tussen de bestemming "Horeca (hotel)" en de wijzigingsbevoegdheid die in artikel 27, tweede lid, van de planvoorschriften is toegekend, dient het bestreden besluit ook te worden vernietigd voor zover het betrekking heeft op artikel 27, tweede lid. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling tevens aanleiding aan deze plandelen goedkeuring te onthouden.
Conclusie
2.12. Het beroep van [appellant sub 4] is niet-ontvankelijk. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Naarden is ongegrond. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de Vereniging en anderen zijn gegrond.
Proceskostenveroordeling
2.13. Het college van gedeputeerde staten dient ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en de Vereniging en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 4] en het college van burgemeester en wethouders van Naarden bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 24 maart 2009, kenmerk 2009-14986, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met bestemming "Maatschappelijke doeleinden" op perceel Busken Huetlaan 18;
IV. onthoudt goedkeuring aan het onder III genoemde plandeel;
V. verklaart het beroep van de Vereniging Behoud Beschermd Dorpsgezicht Bredius en anderen gegrond;
VI. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 24 maart 2009, kenmerk 2009-14986, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met bestemming "Horeca (hotel)" op perceel Jan Toebacklaan 27, hoek Amersfoortsestraatweg, alsmede aan artikel 16 en artikel 27, tweede lid, van de planvoorschriften;
VII. onthoudt goedkeuring aan de onder VI genoemde plandelen;
VIII. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Naarden ongegrond;
IX. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 901,55 (zegge: negenhonderdeen euro en vijfenvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
X. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de Vereniging Behoud Beschermd Dorpsgezicht Bredius en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
XI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
XII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de Vereniging Behoud Beschermd Dorpsgezicht Bredius en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010
539.