200910286/1/R2.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E&W Installaties Milheeze B.V. (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend onderscheidenlijk gevestigd te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied herziening juli 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 5 februari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Deurne, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa en A.C. van den Biggelaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006", voor zover daaraan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) en de Afdeling goedkeuring is onthouden. Daarnaast voorziet het plan in een actuele bestemmingsregeling voor enkele andere losstaande locaties.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] voert aan dat de op het perceel staande woning/chalet aanwezig is krachtens een door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college van burgemeester en wethouders) middels vrijstelling verleende bouwvergunning. Ten onrechte is de woning niet in het plan als zodanig bestemd. In de aan de vrijstelling ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat het legaliseren van de woning aanvaardbaar was.
Voorts stelt [appellant sub 1] dat de in nabijheid van de woning gelegen veehouderijen geen probleem vormen voor het als zodanig bestemmen van de woning, aangezien [appellant sub 1] reeds sinds eind jaren tachtig op het perceel woonachtig is. Bepalend voor het antwoord op de vraag of zich binnen een stankcirkel milieugevoelige objecten zoals een woning bevinden is namelijk de feitelijke situatie, aldus [appellant sub 1].
2.2.1. De raad voert aan dat het gegeven dat [appellant sub 1] reeds tien jaar doende is met het verkrijgen van een overeenkomstige bestemming voor de gronden geen argument is om voorbij te gaan aan de algemene planologische en ruimtelijke aspecten. Volgens de raad is er wel degelijk rekening gehouden met de feitelijk bestaande situatie door het opnemen van een persoonsgebonden overgangsrecht. Voorts is de woning niet legaal, daar de verleende bouwvergunning met vrijstelling uitsluitend betrekking had op het herbouwen van een opslagruimte.
Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat een overeenkomstige bestemming van de woning niet wenselijk is; uitgangspunt is dat een toename van het aantal burgerwoningen in het buitengebied moet worden voorkomen. Voorts brengt de raad naar voren dat hij de in november 2004 vastgestelde beleidsnotitie ten aanzien van permanente, illegale bewoning van recreatiewoningen naar analogie op de situatie van [appellant sub 1] heeft toegepast. In deze beleidsnotitie is aangegeven dat het in situaties dat het gemeentebestuur lange tijd niet actief heeft opgetreden tegen permanente bewoning redelijk is te achten dat aan betrokkenen een bijzondere positie wordt toegekend. Ook is in deze beleidsnotitie aangegeven dat indien er sprake is van ononderbroken permanente bewoning die vóór 1 januari 1997 is begonnen, een persoonsgebonden beschikking voor onbeperkte duur kan worden toegekend. Op grond van het voorgaande heeft de raad besloten om ten aanzien van [appellant sub 1] een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen.
Tot slot stelt de raad dat een positieve bestemming van de woning niet wenselijk is in verband met de in de nabijheid van de woning gelegen agrarische bedrijven. Volgens de raad kan niet voldaan worden aan de normen die in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij in acht dienen te worden genomen en is er derhalve geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning.
2.2.2. De Afdeling stelt voorop dat de gronden van het perceel van [appellant sub 1] in het plan de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nummer 96' en de aanduiding 'opslag' hebben.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef onder b, van de planregels is een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] niet toegestaan.
Ingevolge artikel 26, onder persoonsgebonden overgangsrecht, onder één, van de planregels, is opgenomen dat voor het perceel [locatie 1] het gebruik van de op het perceel aanwezige chalet als woning mag worden voortgezet en wel uitsluitend door de persoon/personen die op het moment van ter visie leggen van het ontwerp van het plan in het chalet woonachtig waren en volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Gemert-Bakel als hoofdbewoner en zijn of haar partner op dit adres staan ingeschreven.
Op grond van het voorgaande stelt de Afdeling vast dat de woning op het perceel van [appellant sub 1] niet als zodanig is bestemd, maar dat het gebruik daarvan onder het persoonsgebonden overgangsrecht is gebracht.
2.2.3. De Afdeling overweegt dat door het in rechte onaantastbaar worden van het onthouden van goedkeuring door het college aan de aan het perceel toegekende bestemming "Agrarisch Gebied" in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" en vervolgens ook aan de aan het perceel toegekende bestemming "Landelijk Gebied" in het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006", het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Bakel en Milheeze als voorheen geldend plan dient te worden aangemerkt. Het voorheen geldend plan is door de raad van de gemeente Bakel en Milheeze vastgesteld op 28 juni 1982 en door het college goedgekeurd op 28 december 1983. In het voorheen geldend plan waren de gronden van het perceel van [appellant sub 1] bestemd als "Agrarisch gebied met natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden".
2.2.4. Ingevolge artikel 5, onder a, eerste lid, van de planregels van het voorheen geldend plan mogen de tot "Agrarisch gebied met natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden" bestemde gronden niet worden bebouwd, behoudens overwegend open terreinafscheidingen of weideafrasteringen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mits de hoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.
Ingevolge artikel 5, onder a, tweede lid, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor de oprichting van ondergeschikte bouwwerken, geen woningen zijnde, ten dienste van het bedrijfsmatige agrarische gebruik van de gronden.
Ingevolge artikel 5, onder c, eerste lid, is het verboden op de gronden bestemd tot "Agrarisch gebied met natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden" opstallen te gebruiken in strijd met de aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 5, onder c, tweede lid, wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid het gebruik voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan.
2.2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de woning met een door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning met vrijstelling is gerealiseerd overweegt de Afdeling als volgt. In het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 23 mei 2005 is uitsluitend aangegeven dat een reguliere bouwvergunning met vrijstelling voor het herbouwen van een opslagruimte wordt verleend. Het oprichten en/of legaliseren van een woning wordt in het besluit niet genoemd. Evenmin is op de bij het besluit behorende gewaarmerkte tekeningen het oprichten van een woning aangegeven. Voorts is in de door [appellant sub 1] ingediende en bij de bouwvergunning behorende aanvraag van 28 februari 2005 enkel aangegeven dat de bouwaanvraag betrekking heeft op het gedeeltelijk vernieuwen van een opslag/stallingsruimte. Er is derhalve geen bouwvergunning voor de bouw van de woning aangevraagd, met als gevolg dat het gemeentebestuur zich in formele zin daarover nooit heeft uitgelaten. Dat in de ruimtelijke onderbouwing, welke ten grondslag ligt aan de vrijstelling, is geconcludeerd dat het legaliseren van de woning aanvaardbaar is en dat in een publicatie is aangekondigd dat het voornemen bestaat om vrijstelling te verlenen voor het verbouwen van een aantal opslagloodsen en een woning op het perceel Peeldijk 12a heeft geen betekenis ten aanzien van de vraag op welke bouwwerken de bouwvergunning betrekking heeft.
Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de thans op het perceel aanwezige bebouwing, voor zover betrekking hebbend op de zonder bouwvergunning opgerichte woning, als illegaal dient te worden aangemerkt.
2.2.6. Onomstreden is dat [appellant sub 1] reeds sinds eind jaren tachtig woonachtig is op het perceel [locatie 1]. Begin jaren negentig heeft [appellant sub 1] het thans op het perceel aanwezige chalet opgericht. Op grond van het voorheen geldend plan is het niet toegestaan om de als "Agrarisch gebied met natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden" bestemde gronden te bebouwen. Evenmin is het middels een vrijstelling van het college van burgemeester en wethouders mogelijk om woningen op te richten. Voorts wordt het gebruik van de opstallen ten behoeve van permanente of tijdelijke bewoning als strijdig gebruik aangemerkt. Als gevolg hiervan is de Afdeling van oordeel dat zowel de oprichting als het gebruik als zodanig van de woning in strijd met het voorheen geldende plan dient te worden aangemerkt.
2.2.7. De Afdeling is van oordeel dat het analoog toegepaste beleid van de raad dat een toename van het aantal burgerwoningen in het buitengebied moet worden voorkomen en dat indien er sprake is van langdurige ononderbroken permanente bewoning waartegen niet is opgetreden een persoonsgebonden overgangsrecht wordt toegekend, niet onredelijk is te achten. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. De raad heeft derhalve geen aanleiding behoeven te zien voor het als zodanig bestemmen van de op het perceel [locatie 1] aanwezige chalet. Als gevolg hiervan komt de Afdeling niet toe aan hetgeen partijen hebben betoogd met betrekking tot de omliggende veehouderijen.
2.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de in het plan opgenomen bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel gelegen aan [locatie 2] te [plaats]. [appellant sub 2] exploiteert op het perceel [locatie 3] te [plaats] een melkrundveehouderij. Op het aangrenzende perceel, [locatie 2], exploiteert [belanghebbende] een melkrundveebedrijf.
[appellant sub 2] voert aan dat de planregels van de bestemming "Agrarisch" niet voldoende sluitend zijn om een confrontatie tussen zijn bedrijf en het bedrijf van [belanghebbende] te voorkomen. [appellant sub 2] betoogt dat in het plan tussen de twee bedrijven een zodanige ruimtelijke scheiding dient te worden opgenomen dat beide bedrijven reële uitbreidingsmogelijkheden hebben en elkaar geen hinder en overlast veroorzaken. Volgens [appellant sub 2] zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt voor de ten westen van het bouwvlak op het perceel [locatie 2] als "Agrarisch" bestemde strook grond te vergaand. Op die gronden zou geen enkele vorm van mest- of voeropslag, mestverwerking, energieopwekking en/of biovergisting mogen plaatsvinden en behoren geen bouwwerken te kunnen worden opgericht, aldus [appellant sub 2].
2.5.1. De raad stelt dat het uitgangspunt van het plan is dat alle bebouwing en alle ondersteunende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf moeten worden gerealiseerd binnen het voor bebouwing bedoelde bestemmingsvlak van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" en niet binnen de bestemming "Agrarisch". De raad betoogt in dit verband dat de planregeling voor de bestemming "Agrarisch" het voor een agrarisch bedrijf niet mogelijk maakt om zich verder te ontwikkelen dan binnen het bestaande bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf". Enige nadere confrontatie tussen de twee bedrijven is dan ook niet mogelijk, aldus de raad.
2.5.2. Ingevolge artikel 4.1. van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening.
Ingevolge artikel 4.2. van de planregels, voor zover hier van belang, mogen op de voor "Agrarisch" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming "Agrarisch" met een hoogte van maximaal 2,50 meter, met uitzondering van hekwerken.
Ingevolge artikel 4.3. van de planregels wordt het aanleggen van mest- of waterbassins van folie als met de bestemming "Agrarisch" strijdig gebruik aangemerkt.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat het op grond van artikel 4.1, gelezen in samenhang met artikel 4.2, van de planregels binnen de bestemming "Agrarisch" mogelijk is om ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en de agrarische bedrijfsvoering van de gronden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 2,50 meter op te richten. Dit heeft tot gevolg dat, in tegenstelling tot hetgeen de raad heeft betoogd, [belanghebbende] tevens binnen de bestemming "Agrarisch" met name door het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijkheden heeft om zijn agrarische bedrijfsvoering verder te ontwikkelen, waardoor de ruimtelijke scheiding tussen het bedrijf van [appellant sub 2] en het bedrijf van [belanghebbende] wordt verkleind. Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op de gronden gelegen aan [locatie 2] te [plaats] niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 1 oktober 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied herziening juli 2009", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op de gronden gelegen aan [locatie 2] te [plaats];
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E&W Installaties Milheeze B.V. ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010