201004137/1/H1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2010 in zaak nr. 09/283 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid, thans stadsdeel Zuid.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft het dagelijks bestuur aan [belanghebbende] vrijstelling verleend voor het gebruik van de achtertuin als speelplaats op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van een kinderdagverblijf.
Bij uitspraak van 19 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [appellant] en anderen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel is reeds een bouwwerk aanwezig, waarvan de begane grond ten behoeve van een kinderdagverblijf wordt gebruikt. Voorts is op het perceel een achtertuin gesitueerd die volgens het project zal worden gebruikt als speelplaats van het kinderdagverblijf.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Pijp 2005" (hierna: het bestemmingsplan) hebben de gronden waarop het project is voorzien de bestemming "Tuinen".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de plankaart bestemd voor "Tuinen (T)", aangewezen voor:
c. parkeervoorzieningen, daar waar dat met de nadere aanduiding "parkeervoorzieningen toegestaan" op de plankaart staat aangegeven;
d. de in de artikelen 3 tot en met 6 genoemde doeleinden, voor zover vrijstelling kan worden verleend als bedoeld in lid 5 van dit artikel.
2.3. Niet in geschil is dat het gebruik van de achtertuin op het perceel als buitenspeelplaats in strijd is met artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften.
Om dit gebruik mogelijk te maken, heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Aan de vrijstelling heeft het dagelijks bestuur de voorwaarden verbonden dat, voordat de speelplaats in gebruik wordt genomen, een absorberend geluidsscherm wordt geplaatst rondom de speelplaats met een hoogte van maximaal 2 meter en dat de bestaande stenen straattegels worden vervangen door een zachte afwerking (bijvoorbeeld rubberen tegels).
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het project heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat ten gevolge van de in de achtertuin spelende kinderen de geldende geluidsnormen worden overschreden. Zij stellen dat door de geluidoverlast hun woongenot wordt aangetast en de mogelijkheid om thuis te werken wordt ingeperkt.
2.4.1. De te verwachten geluidhinder vanwege het gebruik van de achtertuin als speelplaats maakt deel uit van de belangenafweging door het dagelijks bestuur bij het verlenen van de vrijstelling. Het dagelijks bestuur heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd het rapport van het in opdracht van [belanghebbende] uitgevoerde akoestisch onderzoek van het Adviesbureau IJmeer B.V. van 2 september 2008. Ingevolge dit rapport kan - kort weergegeven - ter plaatse van de maatgevende woningen aan de geldende geluidsnormen worden voldaan, indien de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden worden getroffen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat in het rapport van 2 september 2008 van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan dan wel dat dit rapport zodanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat het dagelijks bestuur zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. Het in opdracht van [appellant] en anderen opgestelde rapport van ing. A.M.M. van Laarhoven van 12 april 2010 geeft evenmin aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat geen overschrijding plaatsvindt van de geluidsnormen. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat ter plaatse van de maatgevende woningen uit oogpunt van geluidhinder geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010