ECLI:NL:RVS:2010:BO5699

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003832/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tijdelijke ontheffing voor huisvesting agrarische werknemers

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een tijdelijke ontheffing voor het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van werknemers in de agrarische sector. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp had op 3 februari 2009 besloten om geen ontheffing te verlenen voor het gebruik van het bijgebouw op het perceel, gelegen aan [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd door het college in een later besluit van 14 mei 2009 bevestigd, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage had op 10 maart 2010 het beroep van de appellant tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard.

De appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, voerde aan dat er behoefte was aan huisvesting voor elf tuinbouwmedewerkers die in dienst waren van [firma]. De appellant stelde dat het bijgebouw voor maximaal vijf jaar gebruikt zou worden en dat hij bereid was een bankgarantie te overleggen om dit te onderbouwen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat na vijf jaar geen behoefte meer zou bestaan aan de tijdelijke huisvesting.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de tuinbouwmedewerkers tijdig zouden verhuizen en dat er onvoldoende zekerheid bestond over de tijdelijke behoefte aan de huisvesting. De Raad van State concludeerde dat het college terecht de ontheffing had geweigerd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201003832/1/H1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 maart 2010 in zaak nr. 09/3988 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] een tijdelijke ontheffing te verlenen voor het gebruiken van een bijgebouw aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van huisvesting voor werknemers werkzaam in de agrarische sector.
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door J.C. van Eeden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ontheffing is aangevraagd ten behoeve van de huisvesting van elf tuinbouwmedewerkers, in dienst van [firma], voor maximaal vijf jaar in het bijgebouw op het perceel.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tuindersgebied Noordpolder" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden, kassen (AK)".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als "Agrarische doeleinden, kassen (AK)" aangewezen gronden bestemd voor aan de grond gebonden agrarische bedrijven, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kassen, agrarische bedrijfswoningen, bijgebouwen en andere bouwwerken, open terreinen en watergangen.
2.3. Niet in geschil is dat het voorgenomen gebruik van het bijgebouw in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wro kan het college met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat het bijgebouw op het perceel niet langer dan vijf jaar ten behoeve van huisvesting voor tuinbouwmedewerkers zal worden gebruikt. Volgens hem bestaat behoefte aan en aantoonbare noodzaak voor huisvesting van de tuinbouwmedewerkers op het perceel, nu de op het perceel gevestigde kwekerij van [firma] is uitgevoerd met een nieuwe bestuurtechniek. Teneinde storingen en ziekten te voorkomen, is het noodzakelijk dat een aantal tuinbouwmedewerkers op het perceel woonachtig is om eventuele calamiteiten op te vangen. Daartoe verwijst hij naar een brief van 9 april 2010 van [bedrijf], een uitzendbureau die de gehele personele bezetting voor [firma] verzorgt. In deze brief heeft [bedrijf] onder meer toegezegd dat, indien na vijf jaar de tuinbouwmedewerkers geen eigen woonruimte hebben gevonden, zij daarin zal voorzien. Voorts voert [appellant] aan dat hij bereid is een bankgarantie te overleggen teneinde aan te tonen dat het bijgebouw op het perceel door hem niet langer dan vijf jaar ter beschikking zal worden gesteld ten behoeve van huisvesting van tuinbouwmedewerkers.
2.5.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010, in zaak nr.
200906942/1, is voor de toepassing van artikel 3.22, eerste lid, van de Wro vereist dat aannemelijk is dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke voorziening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] daarin niet is geslaagd. Blijkens de overgelegde brief van [bedrijf] van 9 april 2010 zullen de tuinbouwmedewerkers binnen een termijn van vijf jaar uit het bijgebouw op het perceel verhuizen, en, indien dat laatste niet het geval is, zal [bedrijf] zelf in huisvesting op een andere locatie voorzien. Dit standpunt is echter slechts gebaseerd op intenties en verwachtingen. Dat [appellant] bereid is om een bankgarantie te overleggen teneinde aan te tonen dat het bijgebouw op het perceel door hem niet langer dan vijf jaar ter beschikking zal worden gesteld ten behoeve van huisvesting van de tuinbouwmedewerkers, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niet meer behelst dan een vermoeden dat [appellant] te zijner tijd een dergelijk gebruik van het bijgebouw zal beëindigen. Andere aanwijzingen dat slechts sprake is van een tijdelijke behoefte en dat de tuinbouwmedewerkers tijdig zullen verhuizen, heeft [appellant] - ook ter zitting van de Afdeling - niet kunnen geven.
Nu onvoldoende zekerheid bestaat dat de tuinbouwmedewerkers tijdig zullen verhuizen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat slechts voor een duur van maximaal vijf jaar behoefte zal bestaan aan het tijdelijke gewenste gebruik van het bijgebouw. Het college heeft terecht het verzoek om tijdelijke ontheffing geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
374-669.