201003826/1/H3.
Datum uitspraak: 1 december 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 april 2010 in zaaknr. 09/556 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerde.
Bij besluit van 17 september 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart, type passagier, afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart alsnog toegewezen.
Bij uitspraak van 14 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en niet-ontvankelijk voor zover dit moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 december 2008. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. van Leeuwen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
Ingevolge het tweede lid kan de behandeling van het bezwaar of beroep worden aangehouden tot het begin van de termijn.
Ingevolge artikel 6:17 zendt, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, wordt de beslissing op bezwaar bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Betreft het een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden was gericht, dan wordt de beslissing bekendgemaakt op dezelfde wijze als waarop dat besluit bekendgemaakt is.
2.2. Aan het besluit van 17 september 2008 heeft het college een advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) van 28 augustus 2008 (hierna: advies I) ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is [appellant] niet afhankelijk van continue begeleiding door de chauffeur. Naar aanleiding van het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft het college om een nader medisch advies van het CIZ verzocht. Volgens het nader medisch advies van 12 december 2008 (hierna: advies II) is de medische situatie van [appellant] veranderd in vergelijking met de situatie ten tijde van advies I. Volgens advies II was het voor [appellant] op dat moment niet meer mogelijk zich adequaat zelfstandig te verplaatsen van deur tot deur zonder het risico dat de situatie aan de benen nog verder zou verslechteren. Naar aanleiding van advies II heeft het college bij besluit van 23 december 2008 de aanvraag van [appellant] voor een gehandicaptenparkeerkaart alsnog toegewezen.
2.3. Niet in geschil is dat het besluit van 23 december 2008 niet aan de gemachtigde van [appellant] is toegezonden.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het besluit van 23 december 2008 ten onrechte heeft aangemerkt als een besluit op bezwaar. Voor zover het niettemin dient te worden aangemerkt als een besluit op bezwaar, betoogt hij dat het besluit ten onrechte niet aan zijn gemachtigde is gezonden, zodat de beroepstermijn nimmer is gaan lopen.
2.4.1. Het besluit van 23 december 2008 is tot stand gekomen naar aanleiding van het in bezwaar op verzoek van het college uitgebrachte advies II en vormt het sluitstuk van een bestuurlijke heroverweging. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 23 december 2008 het karakter heeft van een besluit op bezwaar en het betoog van [appellant] faalt in zoverre. De rechtbank heeft daaraan echter ten onrechte de conclusie verbonden dat het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 17 september 2008 ongegrond diende te worden verklaard. Nu inmiddels een besluit op zijn bezwaar was genomen, had [appellant] immers geen belang bij een oordeel over dat beroep, zodat het niet-ontvankelijk was.
2.4.2. Met de vaststelling dat het besluit van 23 december 2008 niet aan de gemachtigde van [appellant] is verzonden staat tevens vast, zoals [appellant] terecht aanvoert, dat de beroepstermijn niet is aangevangen. Die vangt pas aan nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat, voor zover het op 16 april 2009 ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen moet worden opgevat als een beroep gericht tegen het besluit van 23 december 2008, het beroep buiten de hiervoor geldende termijn is ingediend. Omdat echter vaststaat dat het besluit van 23 december 2008 wel is genomen, is er, gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, geen grond dat beroep niet-ontvankelijk te achten omdat het te vroeg is ingesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hoger beroep van [appellant] gegrond moet worden verklaard en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Op grond van de stukken is voldoende duidelijkheid verkregen over de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bij de rechtbank bestreden besluit, zodat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft. De Afdeling zal derhalve doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, voor zover nodig na hetgeen hiervoor is overwogen, het bij de rechtbank bestreden besluit beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.6. [appellant] betoogt dat het college bij het in beroep bestreden besluit van 23 december 2008 ten onrechte niet heeft besloten op zijn verzoek tot vergoeding van de proceskosten.
2.6.1. Het betoog slaagt. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure. Het college heeft nagelaten in het besluit van 23 december 2008 op dit verzoek te beslissen. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Volgens advies II, dat door [appellant] onbestreden is gelaten, was de medische situatie van [appellant] bij het nemen van het besluit op bezwaar verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het besluit van 17 september 2008. Omdat in dit geval de omstandigheden die hebben geleid tot het primaire besluit bij het nemen van het besluit van 23 december 2008 zijn gewijzigd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit van 17 september 2008 is herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid.
2.7. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en voor zover het moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 december 2008 gegrond. Het bestreden besluit op bezwaar dient te worden vernietigd voor zover het college in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb niet heeft beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Gelet op hetgeen hiervoor in overweging 2.6.1. is overwogen behoeft verweerder geen nieuw besluit te nemen en zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dit is vernietigd in stand blijven.
2.8. Het college dient op hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 april 2010 in zaak nr. 09/556;
III. verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en voor zover het moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 december 2008 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerde van 23 december 2008, voor zover niet is beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dit is vernietigd geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerde tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heerde aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.