ECLI:NL:RVS:2010:BO5706

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003101/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C.W. Mouton
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR over rijgeschiktheid van appellant met medische voorgeschiedenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) inzake de registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. Op 24 april 2009 heeft het CBR een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijscategorie B geregistreerd voor één jaar, maar heeft het de registratie voor categorie C geweigerd. Dit besluit werd door de rechtbank Haarlem op 16 februari 2010 gedeeltelijk vernietigd, maar zowel [appellant] als het CBR gingen in hoger beroep. De rechtbank oordeelde dat het CBR ten onrechte een termijnbeperking van één jaar had verbonden aan de verklaring voor categorie B, omdat [appellant] in de afgelopen vijf jaar geen aanvallen had gehad. Het CBR betoogde echter dat er geen nieuwe feiten waren die de aanvraag van [appellant] rechtvaardigden, aangezien een eerdere aanvraag was afgewezen. De Raad van State oordeelde dat het CBR op basis van de medische rapportages over de neurologische gesteldheid van [appellant] mocht aannemen dat hij met bewustzijnsstoornissen kampt. De rechtbank had ten onrechte de termijnbeperking van één jaar vernietigd, omdat er onduidelijkheid bestond over de medische toestand van [appellant]. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van het CBR gegrond en het hoger beroep van [appellant] ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het besluit van 24 augustus 2009 gedeeltelijk had vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2010 werd gegrond verklaard en vernietigd.

Uitspraak

201003101/1/H3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 februari 2010 in zaak nr. 09-4436 in het geding tussen:
[appellant]
en
het CBR.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2009 heeft het CBR ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B in het rijbewijzenregister geregistreerd voor één jaar. Voorts heeft het geweigerd zodanige verklaring te registreren voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie C.
Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2010, verzonden op 19 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de registratie van de verklaring voor één jaar, en bepaald dat het CBR in zoverre met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen die uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, en het CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Op 4 oktober 2010 heeft het CBR, opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar besluitend, ten behoeve van hem een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B voor drie jaar geregistreerd.
Het CBR en [appellant] hebben elk nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Akkas, advocaat te Haarlem, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voldoet. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid registreert het CBR, indien naar zijn oordeel redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 wordt in deze regeling verstaan onder
a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B bij E;
b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C bij E, D en D bij E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
Paragraaf 7.2 van de bijlage is getiteld "Epilepsie".
Paragraaf 7.2.1 is getiteld "Rijbewijzen van groep 1".
Ingevolge deze paragraaf, onder B, zijn personen met meer dan een epileptische aanval in de voorgeschiedenis gedurende een jaar na de laatste aanval ongeschikt.
Ingevolge deze paragraaf, onder C, voor zover thans van belang, is de geldigheidsduur van het rijbewijs van hen die onder A of B zijn goedgekeurd de eerste keer een jaar.
Paragraaf 7.2.2 is getiteld "Rijbewijzen van groep 2".
Ingevolge deze paragraaf, onder A, voor zover thans van belang, zijn personen na een eerste aanval permanent ongeschikt.
Paragraaf 7.3 is getiteld "Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)".
Ingevolge deze paragraaf, voor zover thans van belang, zijn personen met bewustzijnsstoornissen voor alle rijbewijzen ongeschikt. Bij bewustzijnsstoornissen in de niet recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch rapport vereist. De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze minstens een jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld. Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, behalve wanneer de bewustzijnsstoornissen de laatste vijf jaar zijn uitgebleven; in dat geval geldt een geschiktheidstermijn van vijf jaar, aldus deze paragraaf.
2.2. [appellant] heeft op 8 september 2008 verzocht om registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorieën B en C.
Volgens een ter beoordeling van een eerdere aanvraag opgesteld rapport van onderzoek van een neuroloog van 7 november 2007 heeft hij in het verleden meer dan één gegeneraliseerd insult gehad. Het laatste dateert volgens dit rapport van 24 mei 2007. Voorts heeft hij volgens dit rapport een voorgeschiedenis van epilepsie en gebruikte hij zijn anti-epileptica ten tijde van het onderzoek niet.
Om te onderzoeken of de verzochte registraties konden plaatsvinden heeft het CBR gevorderd dat [appellant] zich door een neuroloog en een psychiater laat onderzoeken.
De neuroloog heeft, zonder kennis te hebben genomen van het rapport van eerder onderzoek, gerapporteerd dat [appellant] een aantal als collapsen te duiden bijna wegrakingen heeft gehad. Voorts heeft hij vermeld dat uit gegevens niet naar voren komt dat er epilepsie zou kunnen zijn en dat daarvoor geen medicamenteuze behandeling is gegeven. Hij concludeert dat epilepsie of een neurologische aandoening niet aan de orde lijkt en [appellant] rijgeschikt is voor, zowel groep 1, als groep 2.
Nadat hij kennis had genomen van het eerdere rapport van onderzoek, heeft de neuroloog in een tweede rapport geconcludeerd dat hij op grond van de tegenstrijdige berichten over de neurologische gesteldheid van [appellant] geen uitspraak kan doen over diens rijgeschiktheid.
De psychiater heeft gerapporteerd dat [appellant] onbeperkt geschikt kan worden geacht voor, zowel categorie B, als C.
Omdat de neuroloog over de rijgeschiktheid van [appellant] geen uitspraak kon doen, heeft het CBR vervolgens gevorderd dat deze zich laat onderzoeken door een derde neuroloog. Deze laatste heeft wegrakingen vastgesteld, die mogelijk door epilepsie worden veroorzaakt, hetgeen volgens deze derde neuroloog geen zekere diagnose is. De laatste wegraking dateert van 24 mei 2007, aldus deze neuroloog. Hij heeft het CBR geadviseerd om [appellant] voor groep 1 voor één jaar geschikt te verklaren en ongeschikt voor groep 2.
Dit laatste advies heeft het CBR aan het besluit van 24 april 2009 ten grondslag gelegd.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het CBR op grond van de medische rapportages over de neurologische gesteldheid van [appellant] mocht aannemen dat deze met bewustzijnsstoornissen, als bedoeld in paragraaf 7.3 van de bijlage, kampt en de laatste wegraking van mei 2007 dateert. Omdat nog geen aanvalsvrije periode van vijf jaar is verstreken, heeft het CBR volgens haar overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 7.3 van de bijlage gehandeld door een verklaring van geschiktheid voor rijbewijzen van groep 2 te weigeren. Het heeft echter aan de registratie van de verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen van groep 1 ten onrechte een termijnbeperking van één jaar verbonden, omdat in paragraaf 7.3 van de bijlage is bepaald dat een betrokkene geschikt kan worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1, als deze minstens een jaar vrij is van bedoelde stoornissen voor een periode van vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld, aldus de rechtbank.
2.4. Het CBR betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat [appellant] aan zijn aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, ten grondslag heeft gelegd. Nu hij eerder op 9 juli 2007 een aanvraag om registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorieën B en C heeft gedaan en het deze aanvraag heeft afgewezen en die afwijzing in rechte onaantastbaar is door een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 september 2008 in zaak nr. 08/5073, kon het volstaan met een verwijzing naar die afwijzing, aldus het CBR.
2.4.1. Dit betoog faalt. Een neuroloog heeft [appellant] onderzocht ter beoordeling van zijn rijgeschiktheid en zijn bevindingen in een rapport van 17 november 2008 neergelegd. In dit rapport concludeert de neuroloog dat epilepsie of een neurologische aandoening niet aan de orde is en [appellant] geschikt is voor rijbewijzen van, zowel groep 1, als groep 2. Nu aldus een medisch rapport voorligt met een van eerdere zodanige rapporten afwijkende conclusie, heeft de rechtbank de aanvraag van [appellant] terecht niet als een herhaalde in evenbedoelde zin aangemerkt.
2.5. Het CBR betoogt voorts dat de rechtbank buiten het geschil is getreden door het besluit, voor zover dat ziet op registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van rijbewijscategorie B voor een termijn van één jaar, te vernietigen, hoewel [appellant] daartegen niet is opgekomen.
2.5.1. Ook dat betoog faalt. In het bezwaarschrift van 18 mei 2009 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 april 2009, waarbij het CBR een verklaring van geschiktheid met termijnbeperking heeft geregistreerd. Bij het besluit van 24 augustus 2009 wordt, zowel de weigering tot registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, als die van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B voor één jaar, gehandhaafd. Voorts heeft [appellant] ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat het beroep is gericht tegen de weigering van registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C en het registreren van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B met een termijnbeperking.
Onder die omstandigheden is de rechtbank niet buiten het geschil getreden, door over het besluit van 24 augustus 2009 te oordelen, ook voor zover dat ziet op de registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van rijbewijscategorie B voor een termijn van één jaar.
2.6. Het CBR betoogt ten slotte dat de rechtbank, door te overwegen dat het aan de registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B geen termijnbeperking van één jaar mocht verbinden, heeft miskend dat paragraaf 7.3 van de bijlage niet toepasselijk is, nu er te veel onduidelijkheid bestaat over de medische gesteldheid van [appellant] en dat het de termijnbeperking, lettend op het rapport van de derde neuroloog, terecht op artikel 103, tweede lid, van het Reglement heeft gebaseerd.
2.7. Dat betoog slaagt. Niet in geschil is dat de derde neuroloog wegrakingen heeft vastgesteld, die mogelijk worden veroorzaakt door epilepsie. Dat is geen zekere diagnose. Nu epilepsie aldus echter niet is uitgesloten, heeft de rechtbank ten onrechte uitsluitend paragraaf 7.3 van de bijlage op de aanvraag van toepassing geacht. Omdat ten tijde van belang onduidelijkheid bestond over de medische gesteldheid van [appellant], heeft het CBR zich op grond van het rapport van de derde neuroloog niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat paragraaf 7.2 of paragraaf 7.3 van de bijlage op de aanvraag van toepassing is. Nu de in deze paragrafen geregelde termijnbeperkingen van elkaar verschillen en de toe te passen termijnbeperking aldus onbepaald is en geen omstandigheden zijn gesteld die tot een ander oordeel nopen, mocht het CBR een termijnbeperking van één jaar toepassen.
2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het CBR overeenkomstig paragraaf 7.3 van de bijlage heeft gehandeld door ten behoeve van hem geen verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C te registreren, nu niet kan worden vastgesteld dat hij een aanvalsvrije periode van vijf jaar heeft gehad, heeft miskend dat uit de medische rapportages volgt dat hij geen bewustzijnsstoornissen, anders dan epilepsie, of epilepsie heeft, hij op 24 mei 2007 geen insult heeft gehad en hij nooit anti-epileptica heeft gebruikt.
2.9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr.
200702094/1), mag het bestuursorgaan, indien een medisch deskundige hem rapport heeft uitgebracht, dit bij zijn beoordeling van een aanvraag betrekken, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het rapport van de derde neuroloog niet aan die eisen voldoet. [appellant] heeft ook geen rapport van eigen onderzoek met een afwijkend oordeel overgelegd. Nu, zomin op grond van paragraaf 7.2.2, als op grond van paragraaf 7.3 van de bijlage, ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C kon worden geregistreerd, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het CBR terecht heeft geweigerd ten behoeve van [appellant] zodanige registratie te doen.
Het betoog faalt.
2.10. Het door [appellant] ingestelde hoger beroep is ongegrond, het door het CBR ingestelde hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 24 augustus 2009 daarbij gedeeltelijk heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 24 augustus 2009 ingestelde beroep ook in zoverre ongegrond verklaren.
2.11. Het besluit van 4 oktober 2010 is een besluit, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal dit besluit op de voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.
2.12. Dat besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Door de gedeeltelijke vernietiging van die uitspraak zal de grondslag aan dit besluit komen te vervallen. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. Het zal worden vernietigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 februari 2010 in zaak nr. 09-4436 ingestelde hoger beroep gegrond;
II. verklaart het door [appellant] ingestelde hoger beroep ongegrond;
III. vernietigt die uitspraak, voor zover de rechtbank het besluit van 24 augustus 2009, kenmerk 54184584.JB, daarbij gedeeltelijk heeft vernietigd;
IV. verklaart het door [appellant] in die zaak tegen dat besluit ingestelde beroep ook in zoverre ongegrond;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2010, kenmerk 54184584/MH gegrond;
VI. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
97-591.