ECLI:NL:RVS:2010:BO5708

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005746/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot milieuvoorschriften

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel op 9 februari 2009 dertien verzoeken van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen afgewezen. Deze verzoeken betroffen het loon-, dors- en akkerbouwbedrijf van [firma] op verschillende percelen in [plaats]. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 27 april 2010. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld. De zaak is behandeld op 21 oktober 2010, waarbij het college vertegenwoordigd was door mr. E. Wiarda.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden, maar dat deze wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het onderhavige geding, omdat het besluit tot afwijzing van de verzoeken vóór de inwerkingtreding van de Wabo is genomen. De Afdeling heeft de relevante wetgeving, zoals de Wet milieubeheer en de Gemeentewet, in haar overwegingen betrokken.

[appellant] betoogt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door hem geclaimde geluid-, stank- en stofoverlast. Het college heeft echter gesteld dat eerdere klachten van [appellant] zijn onderzocht en dat de inrichting voldoet aan de geldende voorschriften. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden, omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd en de klachten van [appellant] niet voldoende onderbouwd zijn.

De Afdeling verklaart het beroep van [appellant] ongegrond en bevestigt de afwijzing van de verzoeken om handhaving door het college. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 1 december 2010.

Uitspraak

201005746/1/M1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2009 heeft het college dertien verzoeken van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot het loon-, dors- en akkerbouwbedrijf van [firma] op de percelen [locatie 1 en 2] en [locatie 3] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 27 april 2010, verzonden op 4 mei 2010, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het besluit tot afwijzing van de verzoeken om handhaving voor de inwerkingtreding van de Wabo is genomen. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
2.3. [appellant] betoogt dat het besluit, voor zover het college daarin zonder nader onderzoek heeft geoordeeld dat geluid-, stank- en stofoverlast niet aannemelijk zijn, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Volgens [appellant] verschuilt het college zich achter de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2009 in zaak nr.
200802659/1. Omdat wordt afgezien van serieus onderzoek naar zijn klachten kunnen overtredingen niet worden geconstateerd door het college, aldus [appellant]. Van [appellant] zou onder die omstandigheden niet geëist mogen worden dat hij de overtredingen bewijst. [appellant] wijst er verder op dat het college geen pikettelefoon heeft dan wel is aangesloten bij een organisatie waar men buiten kantoortijden zijn klachten kan indienen, hetgeen het melden van overtredingen bemoeilijkt.
2.4. Het college stelt dat het elke maand enkele klachten van [appellant] ontvangt, dat deze klachten bij bedrijfscontroles in het verleden zijn onderzocht en dat daaruit bleek dat de inrichting voldoet aan de ter zake geldende voorschriften. Ook naar aanleiding van de aan het besluit van 9 februari 2009 ten grondslag liggende verzoeken is het college niet gebleken dat de aan de voor de inrichting geldende milieuvergunning verbonden voorschriften zijn overtreden. Bovendien hebben sommige klachten betrekking op incidenten die akoestisch gezien niet relevant zijn, aldus het college. Het college acht zich daarom niet bevoegd om in dit opzicht bestuurlijke handhavingsmaatregelen toe te passen.
2.5. De Afdeling heeft in haar hiervoor genoemde uitspraak van 14 januari 2009 naar aanleiding van eerdere besluiten van het college tot afwijzing van verzoeken van [appellant] om toepassing van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de onderhavige inrichting overwogen, dat het college op goede gronden van handhavend optreden heeft afgezien omdat de in het verleden geconstateerde overtredingen een incidenteel karakter hadden, deze overtredingen zich nadien niet meer hebben voorgedaan en dat niet te verwachten was dat zich in de toekomst nog overtredingen van het betreffende voorschrift zouden voordoen.
Verder heeft het college aan zijn besluit om afwijzing van de verzoeken om handhaving ten grondslag gelegd de Eindrapportage van de gemeente Wûnseradiel van 16 oktober 2008, waaruit blijkt dat de inrichting overeenkomstig de op 26 september 2006 verleende milieuvergunning in werking is en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Wat de gestelde overtredingen ten aanzien van stof en stank betreft heeft het college met juistheid gewezen op de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften waaraan door [firma] wordt voldaan. Hetgeen [appellant] verder in de aan het besluit van 9 februari 2009 en het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken en in zijn beroep heeft aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de inrichting niet voldoet aan de ter zake geldende voorschriften of dat er activiteiten plaatsvinden die niet zijn vergund.
Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is ten aanzien van de inrichting van [firma] bestuurlijke handhavingsmaatregelen toe te passen.
2.6. [appellant] betoogt dat het college bij de voorbereiding van het besluit van 9 februari 2009 artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht heeft geschonden, nu hij niet zijn zienswijze heeft kunnen geven op zijn verzoeken tot handhavend optreden.
Nog daargelaten of [appellant] door het college in de gelegenheid had moeten worden gesteld zijn zienswijze te geven, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond reeds hierom niet kan slagen, nu [appellant] zijn visie alsnog volledig tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase kenbaar heeft kunnen maken en niet is gebleken dat hij in zijn processuele belangen is geschaad. Dit gebrek in de voorbereiding van het primaire besluit, indien al aanwezig, noopte het college niet tot herroeping van dit besluit in het bestreden besluit op bezwaar.
2.7. Wat het betoog betreft dat [appellant] overtredingen buiten kantooruren niet bij het college kan melden, merkt de Afdeling op dat het college onweersproken heeft gesteld dat het voor [appellant] altijd mogelijk is zijn klachten via het zogenoemde milieualarm- of calamiteitennummer te melden. Bovendien zijn volgens [appellant] de meeste door hem geconstateerde overtredingen tijdens kantooruren gepleegd.
2.8. Uit het bovenstaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is voor het toepassen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen, zodat het college de afwijzing van de verzoeken om handhaving bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
195-209.