ECLI:NL:RVS:2010:BO5726

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003059/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd aan Stichting wegens overtreding van vergunningvoorschriften

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 december 2010 uitspraak gedaan over een beroep van de Stichting Aanleg en Exploitatie van het Utrechtse Lijnbesturingsbanen tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht was opgelegd. De last onder dwangsom was het gevolg van het handelen in strijd met de op 8 december 2004 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer. De Stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 februari 2010, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde. De Stichting heeft beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld in april 2010.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2010. Tijdens de zitting heeft de Stichting haar beroep ingetrokken voor zover het betrekking had op een specifiek vergunningvoorschrift, maar het geding spitste zich toe op de last onder dwangsom voor het overtreden van vergunningvoorschrift 1.5.11. Dit voorschrift vereist dat tijdens bepaalde dagen metingen worden verricht om aan te tonen dat aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan. De Raad van State oordeelde dat de last onder dwangsom niet zorgvuldig was voorbereid, omdat niet was onderzocht of de weersomstandigheden geschikt waren voor metingen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep gegrond en vernietigde de besluiten van het college van 5 februari en 1 juni 2010. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de Stichting en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om vergunningvoorschriften correct na te leven.

Uitspraak

201003059/1/M2.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Aanleg en Exploitatie van het Utrechtse Lijnbesturingsbanen, gevestigd te Utrecht,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2009 heeft het college aan de Stichting een last onder dwangsom opgelegd wegens het handelen in strijd met de op 8 december 2004 aan haar krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning.
Bij besluit van 5 februari 2010, verzonden op 16 februari 2010, heeft het college het door de Stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2010.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college het besluit van 5 februari 2010 gewijzigd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. F. van der Brug, advocaat te Utrecht, en ir. R. Metkemeijer, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Verkerk, mr. N.H. Verhaart en B. Noppers, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De voor de inrichting bij besluit van 8 december 2004 verleende vergunning heeft onder meer betrekking op een centrum voor onder meer activiteiten met lijbestuurde modelvliegtuigen met verbrandingsmotoren en activiteiten met radiografisch bestuurde modelauto's.
2.2. Ter zitting heeft de Stichting haar beroep ingetrokken voor zover het betrekking heeft op de last onder dwangsom voor het overtreden van vergunningvoorschrift 1.5.3.
2.3. Het geding spitst zich toe op de opgelegde last onder dwangsom voor het overtreden van vergunningvoorschrift 1.5.11. Dit vergunningvoorschrift luidt als volgt: Tijdens één normale weekeinddag en tijdens één wedstrijddag moet door metingen door een onafhankelijk akoestisch adviesbureau op het terrein, de Floridadreef en tegelijkertijd bij de woningen, worden aangetoond, dat aan de geluidgrenswaarden in voorschriften 1.5.1 en 1.5.2 wordt voldaan. De gemeente moet dan worden uitgenodigd om controlemetingen te kunnen doen.
2.4. De bij besluit van 24 september 2009 opgelegde en bij besluit van 5 februari 2010 gehandhaafde last onder dwangsom houdt in dat per geconstateerde overtreding van vergunningvoorschrift 1.5.11 een dwangsom wordt verbeurd van € 2.000,00 met een maximum van € 10.000,00. De overtreding doet zich voor als er trainingen of wedstrijden worden gehouden terwijl geen geluidmetingen zijn verricht conform vergunningvoorschrift 1.5.11.
Bij besluit van 1 juni 2010 is de last onder dwangsom gewijzigd in die zin dat expliciet is opgenomen dat geen dwangsom wordt verbeurd als de weersomstandigheden tijdens een wedstrijd of training op grond van het bepaalde in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding) onvoldoende geschikt zijn om metingen overeenkomstig vergunningvoorschrift 1.5.11 te verrichten.
2.5. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.5.1. Het besluit van 1 juni 2010 is een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 1 juni 2010, nu dat besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.6. Ter zitting heeft het college verklaard dat vergunningvoorschrift 1.5.11 zo moet worden gelezen dat slechts metingen hoeven te worden verricht als de weersomstandigheden zodanig zijn dat overeenkomstig de Handleiding gemeten kan worden. Het besluit van 1 juni 2010 dient ter verduidelijking daarvan.
2.7. De last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van verschillende controles tussen 30 mei 2009 en 2 augustus 2009. Tijdens die controles is geconstateerd dat er binnen de inrichting wedstrijden werden gehouden en dat geen metingen als bedoeld in vergunningvoorschrift 1.5.11 werden uitgevoerd. Ter zitting is gebleken dat tijdens voornoemde controles niet is onderzocht of de weersomstandigheden zich leenden voor een meting conform de Handleiding. Nu uit vergunningvoorschrift 1.5.11 volgt dat slechts metingen uitgevoerd hoeven te worden als de weersomstandigheden zich daarvoor lenen, staat niet vast dat vergunningvoorschrift 1.5.11 is overtreden. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.
2.8. Het beroep is gegrond. Nu het beroep op grond van artikel 6:19 van de Awb mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 1 juni 2010, waarbij het bestreden besluit is gewijzigd, is ook het beroep, voor zover het tegen dit besluit is gericht, gegrond. De besluiten van 5 februari 2010 en 1 juni 2010 komen voor vernietiging in aanmerking.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het verzoek van de Stichting, om het college te veroordelen in de kosten van een door haar ter zitting meegebrachte deskundige, overweegt de Afdeling als volgt. De kosten verbonden aan het meebrengen van een deskundige komen slechts voor vergoeding in aanmerking, indien overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Awb van het meebrengen van de deskundige uiterlijk een week voor de zitting mededeling is gedaan. Reeds omdat deze mededeling niet is gedaan, dient een proceskostenveroordeling in zoverre achterwege te blijven.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 5 februari 2010, kenmerk b09.3976/I09.628083;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 1 juni 2010, kenmerk b09.3976/I09.628083;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij de stichting Stichting Aanleg en Exploitatie van het Utrechtse Lijnbesturingsbanen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan de stichting Stichting Aanleg en Exploitatie van het Utrechtse Lijnbestuuringsbanen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
492.