201002816/1/H1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2010 in zaak nr. 08/2454 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een werktuigenberging/opslagloods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2010, verzonden op 25 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Door [appellant] zijn nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door L. van Stokkom en mr. D.M.C. van Laerhoven, beide werkzaam bij de gemeente Reusel-De Mierden, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door drs. H.P.W. Havens, als partij gehoord.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ingevolge artikel 52 van de Woningwet gehouden was het besluit op de aanvraag om bouwvergunning aan te houden, nu ten tijde van het besluit op bezwaar niet werd voldaan aan de voorwaarden voor het accepteren van een meldingsplichtige verandering. Hij voert daartoe aan dat met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200808630/1/M2 (www.raadvanstate.nl), is komen vast te staan dat het college op 26 mei 2008 ten onrechte een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft afgegeven. De daaraan ten grondslag liggende melding bevatte, samengevat weergegeven, onvoldoende gegevens over de mate van afwijking van de aan [vergunninghouder] verleende milieuvergunning, aldus [appellant].
2.1.1. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is de bouwvergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort te veranderen of de werking daarvan te veranderen.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, geldt, voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder b, niet met betrekking tot veranderingen van die inrichting of van de werking daarvan, die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.1.2. Vast staat dat voor het in werking hebben van de inrichting op het perceel bij besluit van 27 augustus 2002 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend. Op 19 mei 2008 heeft [vergunninghouder] een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer gedaan met betrekking tot een verandering van een agrarisch bedrijf met akkerbouw, varkenshouderij en melkveehouderij op het perceel. De melding betreft het oprichten van de schuur, waarvoor het college bij het besluit van 15 februari 2008 bouwvergunning heeft verleend, ten behoeve van de opslag van werktuigen en landbouwmachines, zaaizaad en pootgoedaardappelen. Bij besluit van 26 mei 2008 heeft het college hiervoor een verklaring als bedoeld in 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer afgegeven.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 5 juli 2006 in zaak nr.
200508093/1) geldt de in artikel 52 van de Woningwet neergelegde aanhoudingsplicht indien voor de met het bouwen samenhangende verandering van de bestaande inrichting een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist. De aanhoudingsplicht geldt niet indien ten aanzien van de verandering toepassing is gegeven aan artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.1.4. Nu ten tijde van het besluit op bezwaar een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer was afgegeven, werd op dat moment voldaan aan de voorwaarden van voormeld artikellid. Het bouwen is daarom niet aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist. Het college diende te besluiten op de aanvraag om bouwvergunning, zoals het heeft gedaan. Dat het besluit waarbij de verklaring is afgegeven later door de Afdeling is vernietigd, brengt daarin, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen verandering. Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010