201006751/1/M1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bio Energie Bunne Holding B.V., gevestigd te Zeijerveld, gemeente Assen,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo,
verweerder.
Bij besluit van 27 augustus 2009 heeft het college een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een biogasinstallatie op het perceel Roderweg 4 te Bunne, gegeven.
Bij besluit van 2 maart 2010, verzonden op 8 maart 2010, heeft het college, voor zover hier van belang, het door de vereniging IVN-afdeling Eelde-Paterswolde (hierna: IVN) hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2009 herroepen en een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer geweigerd.
Tegen dit besluit heeft Bio Energie Bunne bij brief, bij de rechtbank Assen ingekomen op 19 april 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2010, waar Bio Energie Bunne, vertegenwoordigd door W.A. Kievit, en het college, vertegenwoordigd door R.B. Mienstra en J. Popken, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting IVN, vertegenwoordigd door W.L. Jonker-ter Veld, als partij gehoord.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2b, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer voor de inwerkingtreding van de Wabo is gedaan.
In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij besluit van 2 augustus 2006 heeft het college aan Bio Energie Bunne een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een biogasinstallatie op het perceel Roderweg (ongenummerd) te Bunne.
De bij het bestreden besluit geweigerde melding heeft onder meer betrekking op het laten vervallen van het zogenaamde pot-in-pot vergistingsysteem.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft het college, voor zover hier van belang, geweigerd een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer te geven. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 2 augustus 2006 verleende oprichtingsvergunning, behoudens voor zover het de drie aanwezige silo's voor de opslag van dunne mest betreft, was vervallen.
2.4. Bio Energie Bunne betoogt dat het college ten onrechte heeft geweigerd om een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer te geven. Daartoe voert zij aan dat de vergunning van 2 augustus 2006 op 14 november 2007 onherroepelijk is geworden, zodat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de vergunning van 2 augustus 2006 niet was vervallen.
2.4.1. Ingevolge artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer vervalt de vergunning voor een inrichting indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht.
Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zesde lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.4.2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de vergunning van 2 augustus 2006, behoudens voor zover het de drie aanwezige silo's voor de opslag van dunne mest betreft, was vervallen. In dit verband is van belang de vraag wanneer de vergunning van 2 augustus 2006 onherroepelijk is geworden.
De Afdeling stelt vast dat destijds tegen het besluit tot verlenen van de vergunning van 2 augustus 2006 binnen de beroepstermijn geen beroep is ingesteld. Na het verstrijken van de beroepstermijn op 22 september 2006 hebben [belanghebbenden] tegen dat besluit bij brief van 3 januari 2007 alsnog beroep ingesteld. De Afdeling heeft bij uitspraak van 14 november 2007 in zaak nr.
200700572/1het beroep van [belanghebbenden] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [belanghebbenden] niet zijn aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling is van oordeel dat een vergunning in beginsel onherroepelijk is als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer zodra de wettelijke beroepstermijn ongebruikt is verstreken. Echter, indien na ommekomst van de beroepstermijn beroep is ingesteld en dit beroep wordt wegens verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding ontvankelijk geacht, moet worden geoordeeld dat de vergunning met terugwerkende kracht niet onherroepelijk is geworden door het verstrijken van de beroepstermijn. In dit geval heeft het na het verstrijken van de beroepstermijn ingestelde beroep tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep geleid. Gelet daarop is de driejarentermijn van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer aangevangen op 23 september 2006 en verstreken op 22 september 2009.
Nu op laatstgenoemde datum de biogasinstallatie niet was voltooid en in werking gebracht behoudens voor zover het de drie aanwezige silo's voor de opslag van dunne mest betreft, is de vergunning van 2 augustus 2006 op 23 september 2009 in zoverre vervallen. Ten tijde van het nemen van het bestreden was de vergunning van 2 augustus 2006 dan ook reeds in zoverre vervallen.
2.4.3. Nu ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de vergunning van 2 augustus 2006 behoudens voor zover het de drie aanwezige silo's voor de opslag van dunne mest betreft, was vervallen, kwam op dat moment aan de bij het besluit van 27 augustus 2009 gegeven verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer niet langer betekenis toe. In verband hiermee was bewerkstelligd wat IVN met het gemaakte bezwaar heeft beoogd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat IVN ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. Het college heeft het door IVN tegen het besluit van 27 augustus 2009 gemaakte bezwaar derhalve in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb ten onrechte inhoudelijk behandeld.
Deze beroepsgrond slaagt.
2.5. Bio Energie Bunne stelt schade te lijden als gevolg van het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij reeds verplichtingen is aangegaan op grond van de bij besluit van 27 augustus 2009 gegeven verklaring.
2.5.1. Zoals de Afdeling hiervoor onder rechtsoverweging 2.4.2. heeft overwogen, heeft Bio Energie Bunne de biogasinstallatie behoudens voor zover het de drie aanwezige silo's voor de opslag van dunne mest betreft, niet voor 23 september 2009 voltooid en in werking gebracht. Dientengevolge is de vergunning van 2 augustus 2006 op 23 september 2009 in zoverre vervallen en kwam aan de bij het besluit van 27 augustus 2009 gegeven verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer niet langer betekenis toe. In aanmerking genomen dat Bio Energie Bunne er zelf voor heeft gekozen de inrichting deels niet op te richten binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, kan naar het oordeel van de Afdeling de door Bio Energie Bunne gestelde schade niet aan het college worden toegerekend.
2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 2 maart 2010 dient te worden vernietigd, voor zover het college het door IVN tegen het besluit van 27 augustus 2009 gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard, het besluit van 27 augustus 2009 heeft herroepen en een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft geweigerd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 2 maart 2010, kenmerk 10/1719, voor zover het college van burgemeester en wethouder van Tynaarlo het door IVN-afdeling Eelde-Paterswolde tegen het besluit van 27 augustus 2009, kenmerk 09/6100/milieu, gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard, het besluit van 27 augustus 2009 heeft herroepen en een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft geweigerd;
III. verklaart het door IVN-afdeling Eelde-Paterswolde tegen het besluit van 27 augustus 2009, kenmerk 09/6100/milieu, gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo aan Bio Energie Bunne Holding B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010