201007055/1/M1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2010, in zaak nr.
200904421/1/M1.
Bij uitspraak van 16 juni 2010, in zaak nr.
200904421/1/M1, heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 mei 2009 in zaak nr. 08-4365 vernietigd, de rechtbank onbevoegd verklaard om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen, en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2010, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar [verzoeker], in persoon, en college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, vertegenwoordigd door J. Pach, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. [verzoeker] betoogt dat bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht de rechtbank ten onrechte onbevoegd is verklaard. Daarnaast betoogt hij - kort weergegeven - dat in deze uitspraak onjuiste data waarop overtredingen zijn geconstateerd staan vermeld, de ingezamelde voorwerpen ten onrechte als afvalstoffen zijn aangemerkt, het meenemen van deze voorwerpen ten onrechte als het inzamelen van afvalstoffen is aangemerkt en dat ten onrechte niet is onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
2.2.1. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Afdeling ambtshalve overwogen dat de rechtbank onbevoegd was om kennis te nemen van het door [verzoeker] tegen het besluit van het college van 15 april 2008 ingestelde beroep, nu ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer alleen beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling.
Hetgeen [verzoeker] in zoverre heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het bijzondere rechtsmiddel van de herziening strekt er niet toe de juistheid van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht anders dan naar aanleiding van zodanige feiten of omstandigheden aan de orde te stellen. In zoverre wordt aan artikel 8:88, eerste lid, van de Awb dan ook niet voldaan.
2.2.2. De data genoemd in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht komen overeen met de data die ten grondslag liggen aan het besluit van 15 april 2008. [verzoeker] beroept zich in zoverre niet op feiten of omstandigheden die bij hem vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. In zoverre wordt evenmin voldaan aan de vereisten van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
2.2.3. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Afdeling overwogen dat de voorwerpen die [verzoeker] meeneemt zijn aan te merken als afvalstoffen en dat het meenemen van die voorwerpen moet worden aangemerkt als het inzamelen als bedoeld in de Afvalstoffenverordening.
Hetgeen [verzoeker] daartegen heeft aangevoerd komt erop neer dat de uitspraak in zoverre niet juist is; het zijn echter geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het bijzondere rechtsmiddel van de herziening strekt er niet toe de juistheid van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht anders dan naar aanleiding van zodanige feiten of omstandigheden aan de orde te stellen.
2.2.4. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Afdeling zich uitgesproken over het beroep van [verzoeker] op het gelijkheidsbeginsel. [verzoeker] beroept zich in zoverre niet op feiten of omstandigheden die bij hem vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
2.3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010