ECLI:NL:RVS:2010:BO5755

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910153/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • I.M. van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Buitengebied 2006, Wijziging Duifhuizerweg 21 door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 11 september 2009 goedkeuring verleend aan het wijzigingsplan 'Buitengebied 2006, Wijziging Duifhuizerweg 21', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Uden op 14 juli 2009. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in januari 2010. De zaak is ter zitting behandeld op 20 oktober 2010, waar de appellant werd bijgestaan door W. Hilbink van ARAG Rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders werd vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van Beuningen, en de belanghebbende door K.A.P.J.E. Weren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college van gedeputeerde staten bij de goedkeuring van het wijzigingsplan niet voldoende heeft gemotiveerd dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. De appellant betoogde dat de goedkeuring van de wijziging van de bestemming van het perceel Duifhuizerweg 21 te Uden onterecht was verleend, omdat zijn zienswijze ook betrekking had op het ontwerp-wijzigingsplan. De Afdeling oordeelde dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte had aangenomen dat de zienswijze van de appellant geen betrekking had op het ontwerp-wijzigingsplan.

De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 december 2010.

Uitspraak

200910153/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2009, kenmerk 1564711/1580415, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Uden bij besluit van 14 juli 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Buitengebied 2006, Wijziging Duifhuizerweg 21".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 januari 2010.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door W. Hilbink, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
mr. J.J.M. van Beuningen, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door K.A.P.J.E. Weren.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de wijziging van de bestemming "Niet-agrarische bedrijven/functies" van het perceel Duifhuizerweg 21 te Uden in de bestemming "Agrarische bedrijven". Daartoe voert hij onder meer aan dat, in tegenstelling tot hetgeen het college van gedeputeerde staten in het bestreden besluit heeft opgemerkt, zijn zienswijze ook betrekking had op het ontwerp-wijzigingsplan nu daarin bezwaren zijn aangedragen tegen de bestemmingswijziging.
2.3. Ingevolge artikel 11, tweede lid, tweede volzin, van de WRO ontvangt het college van gedeputeerde staten met het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan de bij het college van burgemeester en wethouders ingebrachte zienswijzen. Bij de beslissing omtrent de goedkeuring dient het college van gedeputeerde staten de zienswijzen te betrekken waarmee bij de vaststelling reeds rekening is dan wel had moet worden gehouden. Het college van gedeputeerde staten heeft in het goedkeuringsbesluit volstaan met zijn algemene standpunten dat aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan en dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciaal beleid. Hierbij is het er ten onrechte van uitgegaan dat de zienswijze van [appellant], die ook zag op een ontwerp-vrijstelling, geen betrekking had op het ontwerp-wijzigingsplan. Het college heeft dan ook in het bestreden besluit niet aangegeven dat het instemt met de weerlegging van de zienswijze door het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot het wijzigingsplan. Gelet hierop berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Gelet hierop behoeven de overige door [appellant] aangevoerde gronden geen bespreking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 11 september 2009, kenmerk 1564711/1580415;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Van der Heijden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
516-653.