200909832/11/R1.
Datum uitspraak: 30 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster A], gevestigd te [plaats], en [verzoekster B], gevestigd te [plaats], (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoekster]),
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Binckhorst (Nieuw Binckhorst Zuid)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 november 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. R.M. Köhne en mr. I.R. Köhne, beiden advocaat te Voorburg, alsmede de raad, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en D. van der Laan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de transformatie van een deel van het bedrijventerrein Binckhorst naar een gemengd woon- en werkgebied.
2.3. [verzoekster] beoogt met haar verzoek de inwerkingtreding van het plan te voorkomen, aangezien dit plan volgens haar bouw- en gebruiksbeperkingen met zich brengt voor de percelen die zij in eigendom heeft.
2.4. De verbeelding kent aan de percelen van [verzoekster] aan de [locatie 1] en de [locatie 2] de bestemmingen "Groen - uit te werken" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en/of "Verkeer - uit te werken" met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" toe.
2.5. Op het eerdere verzoek van [verzoekster] van 23 december 2009 om het treffen van een voorlopige voorziening is afwijzend beslist bij uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 15 april 2010, zaak nr.
200909832/2/R1. In die uitspraak heeft de voorzitter in 2.4. overwogen: "Ter zitting is gebleken dat vóór 2012 nog geen uitwerkingsplannen zullen worden vastgesteld. Op grond van het in de planregels opgenomen gebruiksovergangsrecht kan het gebruik van de percelen van (..) [verzoekster] (..) voorlopig worden voortgezet".
In diezelfde uitspraak heeft de voorzitter in 2.8. het volgende overwogen: "Wat betreft de in de verzoeken genoemde bouwaanvraag voor de percelen [locatie 1] / [locatie 2] van [verzoekster] is gebleken dat deze aanvraag is afgewezen en dat het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard. De door [verzoekster] omschreven situatie dat, na vernietiging door de rechtbank, een nieuwe beslissing op bezwaar met in achtneming van het bestreden plan zal moeten worden genomen, is thans niet aan de orde. Het staat [verzoekster] vrij een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen wanneer deze situatie zich wel zou voordoen".
2.6. In het thans aan de orde zijnde nieuwe verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzitter geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan in 2.8. van de voornoemde uitspraak van 15 april 2010 is verwoord, nu vast staat dat de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan. Dat de rechtbank een datum heeft bepaald voor de mondelinge behandeling van de zaak maakt dit naar het oordeel van de voorzitter niet anders. Indien de rechtbank oordeelt in de door [verzoekster] verwachte zin, staat het haar vrij een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen waarin door haar kan worden aangegeven dat de behandeling van het verzoek spoed heeft.
2.7. De voorzitter is tot slot van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van [verzoekster] met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Dit kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de raad, mede gelet op de brief van de Afdeling van 8 november 2010 waarin de raad is gevraagd om anderszins te onderbouwen hoe de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd, te kennen heeft gegeven op dit punt nadere gegevens te zullen verstrekken.
2.8. Gelet op het voorgaande komt het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2010