201007814/2/R2.
Datum uitspraak: 2 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te [woonplaats],
verzoekers,
de raad van de gemeente Maarssen,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Maarssen het bestemmingsplan "Maarssen-Dorp woongebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 november 2010, waar [verzoeker sub 1], in persoon, en [verzoeker sub 2], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. de Graaf en J. Knopper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker sub 1] betwist, omdat hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Voorts heeft de raad de belanghebbendheid van [verzoeker sub 2] betwist, omdat hij niet in of nabij het plangebied woonachtig is.
2.2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[verzoeker sub 1] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [verzoeker sub 1] gestelde omstandigheid dat het huis-aan-huisblad VAR, waarin de besluiten van de gemeente worden gepubliceerd, zeer onregelmatig zou worden bezorgd. De voorzitter is niet gebleken dat de bezorging van het huis-aan-huisblad in het algemeen zodanige gebreken vertoonde dat dit blad niet had mogen worden gebruikt als middel ter kennisgeving van gemeentelijke besluiten. De omstandigheid dat de bezorging van dit huis-aan-huisblad op het adres van [verzoeker sub 1] mogelijk te wensen overliet, doet op zich aan de geschiktheid van dit blad als publicatiemiddel niet af. Hoewel [verzoeker sub 1], naar uit het door hem gestelde blijkt, op de hoogte was van het feit dat het desbetreffende huis-aan-huisblad niet altijd bij hem werd bezorgd, heeft hij zich niet ingespannen langs andere weg, bijvoorbeeld via het internet, op de hoogte te geraken van de voor hem van belang zijnde ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Nu voorts niet is gebleken dat [verzoeker sub 1] zich verzet tegen planonderdelen die gewijzigd zijn vastgesteld, verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van [verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk zal achten. Zijn verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2.2.2. Ter zitting is onweersproken gesteld dat [verzoeker sub 2] op 29 januari 2010 eigenaar is geworden van het perceel [locatie]. De voorzitter acht aannemelijk dat [verzoeker sub 2] in zijn hoedanigheid van eigenaar als gevolg van de vaststelling van het plan direct in zijn belangen kan worden getroffen. Gelet hierop is de voorzitter voorshands van oordeel dat [verzoeker sub 2] in de bodemprocedure als belanghebbende zal worden aangemerkt, zodat zijn verzoek inhoudelijk dient te worden beoordeeld.
2.3. In het plan wordt onder meer voorzien in een aanpassing van de busbaan ten zuiden van de Zuilense Ring alsmede in de aanleg van een ligplaats voor drie partyschepen.
2.4. Het verzoek van [verzoeker sub 2] is gericht tegen de hiervoor genoemde ontwikkelingen. [verzoeker sub 2] betoogt dat de verbrede busbaan en de kruising met de op- en afrit van de Zuilense Ring ten onrechte op cultuurhistorisch waardevolle gronden zijn voorzien. Voornoemde aanpassingen brengen geluidhinder met zich en betekenen voorts een verslechtering van de luchtkwaliteit. [verzoeker sub 2] stelt dat de weg Oostwaard ten onrechte zal worden afgesloten voor bestemmingsverkeer van en naar het dorp. Verder stelt [verzoeker sub 2] dat de voorziene locatie van de ligplaatsen voor drie partyschepen niet geschikt is. De raad heeft ten onrechte geen onderzoek verricht naar alternatieve locaties, zo betoogt hij.
2.5. De raad heeft onderzoeken laten verrichten naar de gevolgen van de uitbreiding van de bestemming "Verkeer" en de effecten voor de totale verkeersafwikkeling. In het rapport "Verkeersonderzoek Opengestelde busbaan" van Goudappel Coffeng van 18 april 2008 zijn onder meer de gevolgen van het openstellen van de busbaan voor de doorstroming op het kruispunt Sweserengseweg-Buitenweg onderzocht. In het rapport "Verkeersonderzoek knip Oostwaard" van Goudappel Coffeng van 9 oktober 2009 zijn onder meer de verkeersintensiteiten als gevolg van de voorziene knip in de Oostwaard onderzocht. Het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, herinrichting busbaan te Maarssen" van Aveco de Bondt van 5 februari 2009 is onder meer op voormelde verkeersonderzoeken gebaseerd. In laatstgenoemd rapport wordt op grond van de rekenresultaten geconcludeerd dat van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder geen sprake is en dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook het rapport "Onderzoek luchtkwaliteit, herinrichting busbaan te Maarsen" van Aveco de Bondt van 30 januari 2009 is onder meer op eerdergenoemde verkeersonderzoeken gebaseerd. Uit dit rapport leidt de voorzitter af dat artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet aan het plan in de weg staat. Naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker sub 2] heeft de raad met betrekking tot een wijziging in het ontwerp van de busbaan aanvullende onderzoeken naar geluidhinder en luchtkwaliteit laten uitvoeren. In de desbetreffende rapportages van Aveco de Bondt (beide van 14 april 2010) wordt opnieuw geconcludeerd dat de aspecten geluidhinder en luchtkwaliteit geen belemmering vormen voor de herinrichting van de busbaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is hetgeen [verzoeker sub 2] heeft aangevoerd, mede gelet op het feit dat hij zijn stellingen niet met deskundigenonderzoeken heeft onderbouwd, niet voldoende om twijfel te doen rijzen over de juistheid van de beoordeling door de raad van voornoemde aspecten. De voorzitter acht voorts van belang dat de aanpassing van de busbaan en de aanleg van de kruising voor een groot deel passen in het vigerende bestemmingsplan "Maarssen Zuid" uit 1989.
Voor de desbetreffende gronden ter plaatse van de voorziene kruising is in de verbeelding noch in de planregels een beschermingsregime opgenomen ten behoeve van archeologische waarden. Uit de plantoelichting volgt dat een bureau- en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd naar archeologische waarden ter plaatse van de bedoelde ontwikkeling. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van Becker & Van de Graaf uit oktober 2008. Uit dit rapport volgt dat voor het plangebied weliswaar een hoge trefkans voor archeologische waarden geldt, maar dat de bovenste laag van ongeveer 1 meter ontgraven is geweest. Gelet daarop en naar aanleiding van boringen ter plaatse met een diepte van 2 meter is geconcludeerd dat alle eventueel aanwezige archeologische waarden vermoedelijk ontgraven of ernstig verstoord zijn. In de op dit punt door [verzoeker sub 2] aangevoerde bezwaren ziet de voorzitter voorshands geen grond voor de conclusie dat het ter zake uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig dan wel anderszins onjuist moet worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker sub 2] geen deskundigenonderzoek heeft overgelegd. Gelet hierop ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte op de locatie van de voorziene kruising geen nader archeologisch onderzoek heeft laten verrichten en geen beschermingsregime omtrent archeologische waarden in het plan heeft opgenomen.
2.6. Voor zover het verzoek van [verzoeker sub 2] erop is gericht om de realisatie van de knip in de Oostwaard te voorkomen, overweegt de voorzitter dat deze knip niet in de bindende onderdelen van het plan is opgenomen. Nu de knip zal worden geregeld in een verkeersbesluit, kunnen bezwaren daartegen niet in deze procedure aan de orde komen.
2.7. In de plantoelichting is vermeld dat de raad wat betreft de keuze voor de locatie van de ligplaats van de drie partyschepen heeft aangesloten bij de gemeentelijke "Beleidsnota inzake ligplaatsen in de Vecht", waarin staat dat partyschepen alleen mogen aanleggen of afmeren op specifiek aangeduide plaatsen langs de Vecht. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat de gekozen ligplaats een direct gevolg is van het provinciale beleid om partyschepen in het landschap buiten de bebouwde kom te weren. [verzoeker sub 2] voert aan dat de gekozen ligplaats in een woongebied zeer bezwarend is en dat het provinciale beleid niet noopt tot de keuze voor de in het plan voorziene ligplaats, aangezien de provincie al heeft ingestemd met afmeer- en ligplaatsen voor partyschepen in de speciaal daarvoor ingerichte jachthaven De Hoek.
De voorzitter is niet duidelijk gebleken op welke wijze de raad de voor- en nadelen van alternatieven in zijn afweging heeft meegenomen. Ter zitting heeft de raad bijvoorbeeld niet overtuigend kunnen motiveren waarom jachthaven De Hoek, die verderop aan de Vecht is gelegen, in het licht van hetgeen [verzoeker sub 2] heeft aangevoerd geen geschiktere locatie is dan de voorziene ligplaats aan de Oostwaard. De voorzitter ziet derhalve aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [verzoeker sub 2] niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Maarssen van 21 juni 2010, voor zover het betreft het plandeel met de aanduiding "ligplaats (lp)" met betrekking tot de gronden die zijn gelegen aan de Oostwaard tegenover het perceel Straatweg 60;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. gelast dat de raad van de gemeente Maarssen aan [verzoekers sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2010