ECLI:NL:RVS:2010:BO6608

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010096/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving bestemmingsplan en dwangsom

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 december 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland, dat op 14 augustus 2009 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last hield in dat [verzoekster] de met het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" strijdige bedrijfsactiviteiten op het perceel Flipsweg 13/13a te Rietmolen diende te beëindigen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-. Na bezwaar van [verzoekster] heeft het college op 8 april 2010 het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoekster] beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen, die op 22 september 2010 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van 8 april 2010 vernietigde voor zover het college zich bevoegd achtte om handhavend op te treden tegen een afvalbrengpunt en detailhandel in zand en grind. De voorzieningenrechter stelde de hoogte van de dwangsom vast op € 20.000,- en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [verzoekster] werd vertegenwoordigd door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede, en het college door M.G.J. Lubberink. Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat de begunstigingstermijn niet is verlengd en inmiddels is verstreken, waardoor de dwangsom verbeurd is. De voorzitter oordeelde dat [verzoekster] geen spoedeisend belang had bij de verzochte schorsing van de last, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 december 2010, waarbij de voorzitter, mr. R.W.L. Loeb, en mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat, aanwezig waren.

Uitspraak

201010096/2/H1.
Datum uitspraak: 2 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[verzoekster] en anderen, allen gevestigd, dan wel wonend, te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster]),
hangende het door ondermeer deze tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) van 22 september 2010 in zaak nrs. 10/1047 en 10/829 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna:
het college)
ingestelde hoger beroep.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft het college [verzoekster] op straffe van een dwangsom van € 100.000,- gelast de met het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" strijdige bedrijfsactiviteiten op het perceel Flipsweg 13/13a te Rietmolen die niet onder het overgangsrecht vallen te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 8 april 2010 heeft het het door [verzoekster] tegen dat besluit gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering daarvan, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het college zich daarbij bevoegd heeft geacht om handhavend tegen een afvalbrengpunt en detailhandel in zand en grind op te treden en de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld op € 100.000,-, bepaald dat een afvalbrengpunt en detailhandel in zand en grind worden toegevoegd aan de opsomming van uitgezonderde bedrijfsactiviteiten in de lastgeving onder het kopje "Besluit" van het besluit van 8 april 2010, de hoogte van de dwangsom op € 20.000,- gesteld, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 8 april 2010, voor zover dit is vernietigd, en een nieuwe begunstigingstermijn vastgesteld op één maand na de dag van bekendmaking van de uitspraak door het college overeenkomstig de voor het besluit van 8 april 2010 voorgeschreven wijze.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede, en het college, vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe de last te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft het college desgevraagd medegedeeld dat het de door de voorzieningenrechter vastgestelde begunstigingstermijn niet heeft verlengd. Nu deze op 28 oktober 2010 is verstreken, is de dwangsom inmiddels verbeurd. Onder die omstandigheden heeft [verzoekster] geen spoedeisend belang bij de door hem verzochte schorsing, zodat het verzoek daartoe reeds om die reden moet worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2010
531.