ECLI:NL:RVS:2010:BO6613

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002846/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarden geluidbelasting vastgesteld voor nieuwbouw appartementencomplex Unicum in Hoek van Holland

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 december 2010 uitspraak gedaan over het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 9 februari 2010 hogere waarden heeft vastgesteld voor de geluidbelasting van het nieuw te bouwen appartementencomplex Unicum in Hoek van Holland. Dit besluit, dat op 26 februari 2010 ter inzage werd gelegd, werd aangevochten door [appellant sub 1] en de besloten vennootschap ADM Europoort B.V. en anderen. De appellanten stelden dat het college ten onrechte hogere waarden had vastgesteld zonder rekening te houden met de cumulatie van geluid en dat de woningen niet aansluitend aan bestaand woongebied zouden worden gerealiseerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de geluidbelasting van verkeerslawaai op het appartementencomplex Unicum was vastgesteld op 44,7 dB(A), wat onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) blijft. De Afdeling oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het bestreden besluit betrekking had op woningen die werden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied en dat het een beperkte uitbreiding van dit bestaande woongebied betrof. De beroepsgronden van de appellanten werden verworpen, en het beroep van ADM en anderen werd niet-ontvankelijk verklaard voor zover het door Deltalinqs was ingesteld.

De Raad van State concludeerde dat het college de hogere waarden op grond van artikel 60 van de Wet geluidhinder terecht had toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de rechtmatigheid van het besluit van het college en de mogelijkheid om hogere waarden te stellen voor woningen die in de nabijheid van industrieterreinen worden gebouwd.

Uitspraak

201002846/1/M2.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADM Europoort B.V., gevestigd te Rotterdam, en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 60 van de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege industrielawaai van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort voor het bouwplan Unicum in Hoek van Holland. Dit besluit is op 26 februari 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, en ADM en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, beroep ingesteld. ADM en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, en ADM en anderen, vertegenwoordigd door mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam, en S. Capelle en mr. B.W. Ermers, en college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, drs. J.H. de Bievre en C. den Hoedt, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.1.1. Deltalinqs heeft namens ADM en anderen zienswijzen naar voren gebracht. Zij heeft echter zelf geen zienswijzen naar voren gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep is, voor zover het Deltalinqs betreft, gelet hierop niet-ontvankelijk.
2.2. Het college stelt dat ADM en anderen geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 november 2001 in zaak nr. 200103640/2 en 29 april 2003 in zaak nr.
200201838/1) heeft een bedrijf dat is gevestigd op een gezoneerd industrieterrein, een rechtens te erkennen belang dat rechtstreeks is betrokken bij een besluit tot vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege dat industrieterrein op woningen binnen die zone.
2.2.3. ADM en anderen zijn bedrijven die zijn gevestigd op het industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Gelet hierop zijn zij belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft het college hogere waarden vastgesteld voor 71 woningen in het nieuw te bouwen appartementencomplex Unicum aan de Prins Willemweg in Hoek van Holland.
2.4. [appellant sub 1] stelt dat bij de beoordeling van de geluidbelasting ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van geluid. Hij stelt in dit verband dat, anders dan het college stelt, de voorkeursgrenswaarde voor verkeerslawaai van 48 dB(A) met 1,7 dB(A) wordt overschreden. Het college heeft volgens [appellant sub 1] op grond van artikel 110g van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: het Reken- en meetvoorschrift) ten onrechte een aftrek van 5 dB toegepast bij de berekening van de geluidbelasting van het verkeerslawaai. In dit geval had volgens [appellant sub 1], gelet op de toepasselijkheid van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2003, een aftrek van 0 dB moeten worden toegepast. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de extra geluidbelasting van de Tweede Maasvlakte, aldus [appellant sub 1].
2.4.1. In artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, is bepaald dat, indien Afdeling 2 en 4 van hoofdstuk VI van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108 van deze wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidzones alsmede in een gebied waarvoor met het oog op de geluidbelasting toepassing is gegeven aan artikel 8.5, derde lid, van de Wet luchtvaart, degene die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek ter plaatse van die woningen overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek dient te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning een hogere waarde zal worden vastgesteld en voor dezelfde woning de geluidbelasting vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
Ingevolge artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift, voor zover hier van belang, bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de waarde van het equivalent geluidniveau, vanwege een weg, van de gevel van een woning:
a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 kilometer per uur of meer bedraagt;
b. 5 dB voor de overige wegen;
c. 0 dB bij toepassing van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2003 en bij toepassing van de artikelen 111, tweede en derde lid, 111a, 112 en 113 van de wet.
2.4.2. De geluidbelasting van verkeerslawaai op het appartementencomplex Unicum is vastgesteld op 44,7 dB(A). Daarbij is ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder in samenhang met artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Reken- en meetvoorschrift een correctiefactor van 5 dB toegepast. Artikel 3.2 van het Bouwbesluit is niet van toepassing, zodat geen aanleiding bestond een correctie van 0 dB toe te passen. Nu de geluidbelasting van het verkeerslawaai onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) blijft, hoefde ingevolge artikel 110f, derde lid, van de Wet geluidhinder geen rekening te worden gehouden met de samenloop van verschillende geluidbronnen. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4.3. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 1] dat de geluidbelasting van de Tweede Maasvlakte ten onrechte niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek, overweegt de Afdeling dat het college terecht stelt dat uit het bestemmingsplan Maasvlakte 2 blijkt dat het appartementencomplex Unicum niet binnen de geluidzone van de Tweede Maasvlakte komt te liggen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de stelling van het college dat de geluidbelasting van de Tweede Maasvlakte akoestisch niet relevant is voor de geluidbelasting op het appartementencomplex, onjuist is. Gelet hierop behoefde de geluidbelasting van dit industrieterrein in het akoestisch onderzoek niet te worden meegenomen. De beroepsgrond faalt ook in zoverre.
2.5. Ingevolge artikel 60 van de Wet geluidhinder kan bij de toepassing van artikel 59 met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in een gebied gelegen binnen een bestaande zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden, voor woningen waarvan de geluidbelasting in hoofdzaak wordt bepaald door die activiteiten, een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 60 dB(A), indien deze woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering, of planmatige verdichting van een bestaand woongebied, of wanneer de woningen worden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied en slechts sprake is van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied.
2.6. ADM en anderen stellen dat het vaststellen van hogere waarden op grond van artikel 59 en 60 van de Wet geluidhinder slechts is toegestaan indien eerder bij of krachtens de artikelen 45, 46 of 47, eerste lid, van de Wet geluidhinder of de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad- en milieubenadering hogere waarden zijn vastgesteld. Volgens ADM en anderen vereist artikel 57 dat de woningen waar het hier om gaat, ten tijde van de vaststelling van de geluidzone aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd dienden te zijn. Nu niet aan de vereisten van artikel 59 wordt voldaan, kon niet worden overgegaan tot het vaststellen van hogere waarden op grond van artikel 60, aldus ADM en anderen.
2.6.1. In artikel 59, eerste lid, van de Wet geluidhinder zijn de artikelen 44 en 45 van overeenkomstige toepassing verklaard op het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van woningen binnen de zone nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen. Met dien verstande dat de vast te stellen waarde 55 dB(A) niet te boven mag gaan.
Artikel 44 geeft de voorkeursgrenswaarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege industrielawaai op woningen. Artikel 45 geeft de mogelijkheid om hiervan af te wijken en een hogere geluidbelasting tot 55 dB(A) voor geprojecteerde en 60 dB(A) voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen toe te staan.
2.6.2. Uit artikel 59 van de Wet geluidhinder volgt niet dat eerder hogere waarden moeten zijn vastgesteld voor de nieuw te bouwen woningen. Evenmin is vereist dat de woningen ten tijde van de vaststelling van de geluidzone vanwege het industrieterrein aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren. Artikel 59 biedt juist de mogelijkheid om hogere waarden te stellen voor woningen die ten tijde van het vaststellen van de zone nog niet aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat artikel 59 aan de toepassing van artikel 60 in de weg staat. De beroepsgrond faalt.
2.7. [appellant sub 1] en ADM en anderen stellen dat het college ten onrechte artikel 60 van de Wet geluidhinder heeft toegepast bij het stellen van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor de woningen van het bouwplan Unicum. ADM en anderen stellen in dit verband dat de woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn gesteld niet aansluitend aan bestaand woongebied worden gerealiseerd. [appellant sub 1] en ADM en anderen voeren verder aan dat het hier niet om een beperkte uitbreiding gaat. Het bouwplan Unicum ziet op 89 woningen, meer het hele project Waterwegcentrum, waar het bouwplan Unicum onderdeel van is, ziet op de realisatie van 1.089 woningen, aldus [appellant sub 1] en ADM en anderen.
2.7.1. Ter zitting is aan de hand van kaarten van zowel het college als [appellant sub 1] en ADM en anderen vastgesteld dat de woontoren waarin de 71 appartementen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, aansluitend aan bestaand woongebied wordt gerealiseerd.
2.7.2. Voor het antwoord op de vraag of de uitbreiding een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied is, is naar het oordeel van de Afdeling van belang wat de omvang van het gebied is dat de uitbreiding, in dit geval de woontoren, beslaat en hoe die zich verhoudt tot de omvang van het woongebied dat reeds aanwezig is. Daarbij is niet van belang hoe het aantal aanwezige woningen zich verhoudt tot het aantal nieuw te bouwen woningen.
2.7.3. Uit de ter zitting getoonde en bij het bestreden besluit behorende tekeningen blijkt naar het oordeel van de Afdeling dat de uitbreiding van het bestaande woongebied met de woontoren, waarin zich de appartementen bevinden waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, beperkt van omvang is. Het bestaande woongebied, zowel het gebied Oude Hoek dat direct aan de nieuw te bouwen woontoren grenst, als de gehele deelgemeente Hoek van Holland, bestrijken een gebied dat vele malen groter is dan het gebied waar de woontoren zal worden gerealiseerd.
2.7.4. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden besluit betrekking heeft op woningen die worden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied en dat het een beperkte uitbreiding van dit bestaande woongebied betreft. Er bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat artikel 60 van de Wet geluidhinder ten onrechte is toegepast.
2.8. [appellant sub 1] en ADM en anderen stellen dat het bestreden besluit in strijd is met het Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam (hierna: het ontheffingsbeleid). De woningen hebben in strijd met dit beleid geen geluidsluwe gevel en geen buitenruimte. Hoewel het ontheffingsbeleid de mogelijkheid biedt een uitzondering te maken op voornoemd uitgangspunt, is in dit geval onvoldoende gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van de in het beleid geboden uitzondering.
2.8.1. Het ontheffingsbeleid ziet, zoals uit de titel blijkt, op beoordeling van bouw- en bestemmingsplannen waarbij het vaststellen van hogere grenswaarden aan de orde kan zijn, maar niet op de vaststelling van hogere grenswaarden als zodanig. Reeds omdat het Ontheffingsbeleid voor de Wet geluidhinder geen toetsingskader is, faalt deze beroepsgrond.
2.9. ADM en anderen stellen dat het bouwplan in strijd is met het zogenoemde Afsprakenkader Waterwegcentrum (hierna: het Afsprakenkader). Het Afsprakenkader is een op 8 maart 2002 gesloten intentieovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en enkele op het industrieterrein Maasvlakte-Europoort gelegen bedrijven. Daarin zijn afspraken gemaakt met het oog op ontwikkeling in het industriegebied en woongebied.
[appellant sub 1] vreest voor geluidoverlast vanwege het klankbordeffect van de te bouwen woontoren. [appellant sub 1] stelt verder dat uit het onderzoeksrapport van de Rekenkamer Rotterdam van 29 september 2010 volgt dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat het bouwplan zorgvuldig stedenbouwkundig is ingepast.
2.9.1. Ter beoordeling staat slechts of het college op grond van artikel 60 van de Wet geluidhinder hogere waarden kon stellen. De vraag of het bouwplan voor het appartementencomplex Unicum in strijd is met het Afsprakenkader kan bij de toepassing van die wetsbepaling geen rol spelen. De door [appellant sub 1] gevreesde geluidoverlast door reflectie van de woontoren en hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd met betrekking tot de stedenbouwkundige inpasbaarheid van het bouwplan, spelen daarbij evenmin een rol. Deze beroepsgronden zien derhalve niet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De beroepsgronden falen.
2.10. Het beroep van ADM en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADM Europoort B.V. en anderen niet-ontvankelijk voor zover het beroep is ingesteld door Deltalinqs;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADM Europoort B.V. en anderen voor het overige ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010
492.