201004607/1/M2.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hilvarenbeek,
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
verweerder.
Bij besluit van 19 september 2008 heeft het college besloten tot afwijzing van het verzoek van [appellant] om met toepassing van artikel 6.14 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) een maatwerkvoorschrift te stellen voor de toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid gedurende de nachtperiode voor de horecagelegenheid aan de [locatie] te Hilvarenbeek.
Bij besluit van 5 oktober 2009, verzonden op 8 oktober 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Breda ingekomen op 17 november 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2009. De rechtbank heeft het beroepschrift en de brief van 22 december 2009 ter verdere behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar en ir. J.F.C. Kupers, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel en B. van Huijgevoort, zijn verschenen.
2.1. [appellant] voert aan dat het college zijn verzoek om een maatwerkvoorschrift voor de toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid gedurende de nachtperiode ten onrechte heeft afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit ten onrechte heeft gehandhaafd. Volgens [appellant] is in het verleden steeds een bedrijfsduurcorrectie toegepast en moet hij als gevolg van het bestreden besluit hoge kosten maken om met onmiddellijke ingang bouwtechnische maatregelen te nemen teneinde de geluidbelasting van de inrichting te reduceren. Volgens [appellant] kan de beslissing van het college om geen bedrijfsduurcorrectie toe te staan ertoe leiden dat klanten wegblijven en dat hij de inrichting niet kan blijven exploiteren.
2.1.1. Het college stelt dat artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit blijkens de toelichting daarbij bedoeld is voor uitzonderingssituaties, waarin van een inrichting nog steeds redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat met onmiddellijke ingang geen bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid wordt toegepast. Het college stelt onder verwijzing naar een door Cauberg-Huygen B.V. opgesteld akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 4 oktober 2007 (hierna: het akoestisch rapport), dat de inrichting met een relatief eenvoudige en goedkope oplossing, het aanbrengen van een frequentieafhankelijke geluidbegrenzer op de muziekinstallatie van de inrichting, kan voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Bij de behandeling van het verzoek heeft het college in aanmerking genomen dat er reeds enige jaren klachten van omwonenden worden ingediend over geluidhinder vanwege de inrichting. Onder deze omstandigheden ziet het college geen aanleiding om een bedrijfsduurcorrectie toe te staan. Voorts betwist het college dat voor de inrichting steeds een bedrijfsduurcorrectie is toegepast: volgens het college waren de inrichtingen die voorheen op deze locatie werden geëxploiteerd, al in ieder geval vanaf 1996 in werking zonder toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid.
2.1.2. Ingevolge artikel 2.18, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in artikel 2.17, voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
Ingevolge artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag voor inrichtingen waarop onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.17 voorschrift 1.1.8 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit horeca) van toepassing was, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat artikel 2.18, tweede lid, niet van toepassing is voor de toetsing van geluidniveaus tussen 23.00 en 07.00 uur.
In voorschrift 1.1.8 van de bijlage bij het Besluit horeca, voor zover hier van belang, was bepaald dat voorschrift 1.1.3 - inhoudende een verbod op het toepassen van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid - in gevallen waarin een inrichting is opgericht voor 1 december 1992 tot 1 december 2002 niet van toepassing is voor de toetsing van de geluidniveaus gedurende de periode van 23.00 tot 07.00 uur, tenzij voor de inrichting op grond van een verleende vergunning het toepassen van een bedrijfsduurcorrectie niet was toegestaan.
2.1.3. Niet in geschil is dat de inrichting voor 1 december 1992 is opgericht en dat voor de inrichting geen vergunning was verleend waarin toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid was uitgesloten. Gelet hierop valt de inrichting binnen de reikwijdte van artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit.
2.1.4. Aannemelijk is dat kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit, indien de muziekinstallatie van de inrichting wordt voorzien van een geluidbegrenzer. [appellant] heeft zijn stelling dat hij de inrichting niet kan blijven exploiteren wanneer geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast, niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat voor de inrichting in het verleden steeds een bedrijfsduurcorrectie is toegepast, noch heeft hij de overige argumenten van het college gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college, bij afweging van zijn belang en de belangen van omwonenden, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om een maatwerkvoorschrift te stellen voor de toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid gedurende de nachtperiode.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010