201008530/2/R2.
Datum uitspraak: 3 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Almere,
verweerder.
Bij besluit van 8 juli 2010, kenmerk RV-59, heeft de raad het bestemmingsplan "Hostel Blekerstraat 30" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2010, hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 november 2010, waar [verzoekers sub 1], vertegenwoordigd door mr. S.W.C. Bonnet, advocaat te Almere, en de raad, vertegenwoordigd door S.C. van den Broek en A. Delfos, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Kwintes, vertegenwoordigd door mr. H.C.J. Oomen, advocaat te Nijmegen, M. Thijssen, T. van Horck en G.W. van Seters, als partij gehoord.
2.1. Ter zitting hebben [verzoekers sub 1] het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken, voor zover dit betrekking heeft op de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.4 van de planregels.
2.2. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. De raad heeft ter zitting de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker sub 2] betwist, omdat zij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [verzoeker sub 2] heeft niet binnen de gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Gelet hierop verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk zal achten. Haar verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2.4. Het plan heeft betrekking op de realisatie van een permanente woonvoorziening met maximaal 29 wooneenheden voor drugsverslaafden met begeleiding en toezicht aan de Blekerstraat 30 in het centrum van Almere Stad.
2.5. [verzoekers sub 1] richten zich tegen het plan in zijn geheel. Zij betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de veiligheid en leefbaarheid van de buurt als gevolg van de komst van het hostel voor drugsverslaafden. [verzoekers sub 1] stellen dat realisatie van het hostel een aantasting van hun privacy, woongenot, zonlichttoetreding en uitzicht met zich zal brengen, alsmede dat hun woningen in waarde zullen dalen. Ook heeft de raad ten onrechte geen alternatieve locaties onderzocht. Voorts voeren [verzoekers sub 1] aan dat het begrip "overige functioneel met de aanduiding drugsopvang verbonden voorzieningen" in de doeleindenomschrijving van art. 3.1, onder e. van de planregels onduidelijk en te ruim is. Mogelijk wordt daaronder mede het ter plaatse verstrekken van drugs begrepen, hetgeen in strijd met de Opiumwet moet worden geacht, aldus [verzoekers sub 1].
2.6. De voorzitter overweegt verder dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Uit een beleidsbrief van 19 mei 2009 van het college van burgemeester en wethouders aan de raad blijkt dat de 21 in Almere geplande maatschappelijke voorzieningen, waaronder het onderhavige hostel, evenwichtig over de bestaande en nieuwe stadsdelen dienen te worden gespreid. Daarbij moet worden afgewogen of de voorziening een centrumgerichte functie in een stadsdeel heeft, een functie in of aan de rand van een woonwijk, of een functie nabij of in een groengebied. Per voorziening wordt uitgegaan van maatwerk, omdat elke doelgroep en soort voorziening andere eisen stellen aan de locatie zelf en aan de nabije omgeving. De voorzitter acht niet onredelijk dat de raad de nabijheid van het centrum van belang heeft geacht voor de doelgroep. De raad heeft toegelicht dat de doelgroep zich voornamelijk al in het centrum ophoudt en dat door de opvang aldaar naar verwachting de mate van overlast zal verminderen, hetgeen wordt bevestigd door ervaringen met soortgelijke voorzieningen elders. De nabijheid van voorzieningen en de goede bereikbaarheid heeft de raad voorts als belangrijke voordelen mogen aanmerken. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter op voorhand geen grond voor het oordeel dat de raad zijn keuze voor de onderhavige locatie niet voldoende heeft onderbouwd.
De raad heeft uiteengezet dat voorafgaand aan de opening van het hostel een zogenoemde "nulmeting veiligheid" zal worden uitgevoerd en dat voorts na één en na twee jaar metingen zullen worden verricht. Voor de cliënten zullen in en om het hostel huisregels gelden en politie en stadstoezicht zullen ter plaatse geregeld patrouilleren. In het nog op te stellen beheerplan worden voorts afspraken vastgelegd ter beperking van eventuele overlast. Gelet hierop is de voorzitter niet gebleken dat onvoldoende maatregelen zullen worden getroffen om de veiligheid en leefbaarheid van de buurt op peil te houden.
Voor wat betreft de bezwaren dat het plan een beperking van het uitzicht en zonlichttoetreding met zich brengt en [verzoekers sub 1] in hun privacy aantast, overweegt de voorzitter dat het hier een stedelijke omgeving betreft die gemengd van aard is, gelet op de aanwezigheid van zowel woningen als winkels. Niet in geschil is dat voor de omliggende bebouwing bouwhoogten van 15 tot 18 meter gelden en dat de afstanden van het hostel tot de dichtstbijzijnde appartementen ongeveer 10 tot 15 meter bedragen. Gelet op deze omstandigheden kan de voor het hostel voorziene bouwhoogte van 12 meter naar het oordeel van de voorzitter aanvaardbaar worden geacht. De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [verzoekers sub 1] gestelde nadelige gevolgen van het plan, waaronder eveneens de gevolgen wat betreft hun woongenot en de waarde van hun woningen, niet zodanig zijn dat de raad in de belangenafweging hier meer gewicht aan had moeten toekennen dan aan het maatschappelijk belang van het realiseren van het hostel.
2.7. Ingevolge artikel 3.1, onder e., van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden mede bestemd voor overige functioneel met de aanduiding "drugsopvang" verbonden voorzieningen. Deze voorzieningen zijn in de begripsbepalingen noch in de plantoelichting nader geduid. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met deze planregel is beoogd om voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een toegangssluis om bezoekers te kunnen controleren, toe te staan die doelmatig zijn ten opzichte van de aanduiding "drugsopvang". Aangaande de vrees van [verzoekers sub 1] dat ingevolge voornoemde planregel ter plaatse drugs mogen worden verstrekt, overweegt de voorzitter dat een verbod op het verstrekken van drugs, zoals door verzoekers kennelijk beoogd, niet kan worden geregeld in een bestemmingsplan, omdat deze activiteit ingevolge de Opiumwet is gereguleerd.
2.8. Gelet hierop ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekers sub 1] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010