201008702/2/R2.
Datum uitspraak: 3 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Maarssen,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Multifunctionele Accommodatie Bisonspoor" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. M. Mos, advocaat te Nieuwegein, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.P. Reusch, advocaat te Utrecht, en ing. B.J.M. Beernink-Rouweler en ing. M.M.L. van Heugten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoekster] betwist, omdat hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. De raad stelt dat ten onrechte via een gewijzigd vastgesteld planonderdeel alsnog de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport (hierna: MER) ter discussie wordt gesteld.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. [verzoekster] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Wel is het plan gewijzigd vastgesteld, onder meer wat betreft de doeleindenomschrijving van de bestemming "Water", waaraan het gebruik voor extensief recreatief medegebruik is toegevoegd. De bestemming "Water" is toegekend aan een bestaande sloot in het plangebied.
De voorzitter is voorshands van oordeel dat het beroep slechts ontvankelijk zal worden geacht voor zover het betrekking heeft op dit gewijzigd vastgestelde plandeel. De voorzitter ziet daarom in deze procedure slechts ruimte om te bezien of als gevolg van dit gewijzigd vastgestelde plandeel tot een andere conclusie had moeten worden gekomen ten aanzien van de vraag of een MER had moeten worden opgesteld.
2.3. Het plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het huidige sportcomplex Bisonsport, de bibliotheek en omliggende openbare ruimte in de wijk Bisonspoor te Maarssenbroek. In de nieuwe multifunctionele accommodatie zijn opnieuw een zwembad, een sporthal en een bibliotheek voorzien, alsmede een jongerencentrum en gestapelde woningbouw.
2.4. [verzoekster] betoogt dat ten onrechte geen MER is gemaakt. In de onderzoeken wordt het totale aantal bezoekers aan de multifunctionele accommodatie op ongeveer 340.000 per jaar geschat, maar in potentie zijn bezoekersaantallen boven de 500.000 mogelijk, aldus [verzoekster]. Ook dient volgens [verzoekster] bij een bezoekersaantal tussen de 250.000 en 500.000 een MER te worden uitgevoerd, omdat sprake is van een activiteit die onder bijzondere omstandigheden wordt ondernomen en die belangrijke gevolgen voor het milieu zou kunnen hebben. In dit verband voert hij aan dat in het plangebied vleermuizen leven die niet in hun habitat gestoord mogen worden.
2.5. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) in samenhang bezien met artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r. 1994) worden als activiteiten bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wm in samenhang bezien met artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. 1994 worden als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet bepalen of een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In de onderdelen C en D van de bijlage wordt in beide gevallen in categorie 10.1, voor zover van belang, bepaald dat een MER dient te worden gemaakt onderscheidenlijk beoordeeld dient te worden of een MER dient te worden gemaakt, in het kader van een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening die 500.000 onderscheidenlijk 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt.
2.6. De raad heeft ten behoeve van het plan een m.e.r.-beoordeling laten uitvoeren. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Aanmeldingsnotitie beoordeling milieueffectrapportage M.F.A. Bisonspoor" van Aveco de Bondt van 20 augustus 2009 (hierna: de m.e.r.-beoordeling). Uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat verwacht wordt dat in totaal ongeveer 340.000 bezoekers per jaar de multifunctionele accommodatie zullen aandoen. Tussen partijen is niet in geschil dat onder extensief recreatief medegebruik met betrekking tot de bestaande sloot onder meer kan worden verstaan het gebruik ten behoeve van vissen of schaatsen. De voorzitter is voorshands van oordeel dat het extensieve recreatieve medegebruik van de sloot als ondergeschikt moet worden beschouwd. Niet aannemelijk is dat door dit mogelijke gebruik aanzienlijk meer bezoekers naar het plangebied zullen worden getrokken. Gelet daarop behoefde de raad in de gewijzigde vaststelling van het plan geen aanleiding te zien de beoordeling of het plan MER-plichtig is, omdat de drempelwaarde van 500.000 bezoekers per jaar zou worden overschreden, bij te stellen. Evenmin behoefde de raad daarin aanleiding te zien de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling, gelet op eventuele bijzondere omstandigheden, bij te stellen.
De voorzitter is gelet op het vorenstaande voorshands van oordeel dat de raad in de gewijzigde vaststelling van het plan geen aanleiding behoefde te zien om tot een andere conclusie te komen ten aanzien van de vraag of een MER moest worden opgesteld.
2.7. Gelet hierop ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010