201004804/1/M1
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats], gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder.
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college tot wijziging van de ontheffing voor het herinrichten van stortplaats Parallelweg te Nuenen besloten.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.U. van der Zee, advocaat te 's-Hertogenbosch en het college, vertegenwoordigd door drs. M.D.G. Jochemsen, bijgestaan door ir. A.J.A. Bruurs, J. Bertens en F. Peperzak, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna SRE), vertegenwoordigd door mr. L.C.A. Nuyts, bijgestaan door ing. E.K.M. Meuwissen en ir. A.H.M. Schreurs, verschenen.
2.1. Krachtens artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer hebben provinciale staten ter bescherming van het milieu de Provinciale Milieu Verordening (hierna: PMV) vastgesteld.
Ingevolge artikel 4.4.3, eerste lid, van de PMV is het verboden in, op, onder of over een voormalige stortplaats:
a. werken te maken of te behouden;
b. stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;
c. andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten of handelingen na te laten indien ten gevolge daarvan de aanleg van nazorgvoorzieningen verhinderd kan worden, dan wel de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden.
Ingevolge artikel 4.4.4, eerste lid, van de PMV, voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het in artikel 4.4.3, eerste lid, gestelde verbod indien het belang dat de voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet.
2.2. Het college heeft bij besluit van 14 juli 2008 aan het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: SRE) ontheffing verleend van het verbod in artikel 4.4.3, eerste lid, van de PMV, en ingestemd met het hergebruikplan, zodat een deel van de voormalige stortplaats aan de Parallelweg kan worden ingericht als tuincentrum. Het hergebruikplan vermeldt dat boven de aanwezige deklaag geotextiel aangebracht zal worden. Het geotextiel fungeert als signaleringslaag, zodat er niet in het stortlichaam gegraven kan worden.
Bij het bestreden besluit heeft het college ingestemd met het verzoek om wijziging van de ontheffing en goedkeuring van het inmiddels gewijzigde hergebruikplan, als gevolg waarvan onder het gebouw van het tuincentrum geen geotextiel behoeft te worden aangebracht. Daarbij is als voorschrift gesteld dat na de inrichting van het gebied buiten het gebouw niet dieper mag worden gegraven dan tot de geotextiellaag en dat onder het gebouw niet mag worden gegraven.
2.3. [appellant] heeft ter zitting zijn beroep beperkt tot het betoog dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft ingesteld naar de gevolgen van de bebouwing. Daartoe voert [appellant] aan dat de bouw van het tuincentrum niet is uitgevoerd volgens het hergebruikplan behorende bij de op 14 juli 2008 verleende ontheffing en dat er kans is op verspreiding van de verontreiniging door roering van het stortlichaam.
2.3.1. Het college stelt dat een onderzoek naar de gevolgen van de bebouwing niet nodig was, nu uit controles was gebleken dat de herinrichting van de voormalige stortplaats, afgezien van de geotextiel die onder het tuincentrum had moeten zijn aangebracht, volgens het hergebruikplan was uitgevoerd. De in de plaats van de geotextiel aangebrachte betonconstructie heeft dezelfde functie als geotextiel, omdat als gevolg van de betonconstructie niet in het stortlichaam kan worden gegraven.
Vanwege het eventuele gevaar van verspreiding van de in het stortlichaam aanwezige verontreiniging is in het hergebruikplan het monitoren van het grondwater als controlemaatregel opgenomen. Uit de eerste monitoring blijkt dat het grondwater niet meer verontreinigd is dan voor de herinrichting van de voormalige stortplaats het geval was, aldus het college.
2.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat in afwijking van het hergebruikplan geen geotextiel onder het tuincentrum is aangebracht. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door SRE onder de bebouwing aangebrachte betonconstructie evenals geotextiel als signaleringslaag fungeert. In zoverre heeft het college ervan kunnen afzien onderzoek naar de gevolgen van de bebouwing te verrichten.
Nu het hergebruikplan voor het overige niet is gewijzigd, heeft het college ook in zoverre kunnen afzien onderzoek naar de gevolgen van de bebouwing te verrichten.
Tenslotte heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat er een reële kans bestaat dat de verontreiniging zich heeft verspreid. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de eerste monitoring door het college is gebleken dat het grondwater niet meer verontreinigd is dan voor de herinrichting van de voormalige stortplaats het geval was en dat dit door [appellant] niet is weersproken.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010