ECLI:NL:RVS:2010:BO6630

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000445/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H. Borstlap
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen voor afvoer van ophoogzand uit Schoutenwaard

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 december 2010 uitspraak gedaan over een verzoek van een maatschap om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Het verzoek was gericht op de afvoer van ophoogzand uit de Schoutenwaard, gelegen aan de zuidoever van de Neder-Rijn. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 3 november 2008 het verzoek van de maatschap afgewezen. Hierop heeft de maatschap bezwaar gemaakt, dat door het college op 4 augustus 2009 gegrond werd verklaard, maar het oorspronkelijke besluit bleef in stand. De maatschap heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, die de zaak doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak.

Tijdens de zitting op 23 september 2010, waar de maatschap en het college vertegenwoordigd waren, is de zaak behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de maatschap verzoekt om handhaving van een vergunning die op 26 april 2006 was verleend voor het ontgronden van percelen in het project Lexkesveer. De maatschap stelde dat er in strijd met deze vergunning ophoogzand werd afgevoerd. Echter, ter zitting bleek dat de afvoer van specie voor oktober 2009 was gestopt, waardoor de maatschap geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De Afdeling heeft het beroep van de maatschap niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 december 2010.

Uitspraak

201000445/1/M1.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[de maatschap], gevestigd te [plaats],
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2008 heeft het college een verzoek van de maatschap om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de afvoer van ophoogzand uit de op de zuidoever van de Neder-Rijn gelegen Schoutenwaard afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het college het door de maatschap hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit in stand gelaten, onder toevoeging van een belangenafweging.
Tegen dit besluit heeft [belanghebbende] bij brief, bij de rechtbank Arnhem ingekomen op 14 september 2009, beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling alwaar dit op 7 januari 2010 is ingekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De maatschap heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaken
200909898/1/M1en
201002012/1/M1ter zitting behandeld op 23 september 2010, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door P.A. Kuiper en C. Meijer, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Op 8 juni 2005 heeft de Staat der Nederlanden een aanvraag ingediend om een vergunning voor het ontgronden van percelen gelegen op de noord- en de zuidoever van de Neder-Rijn ten behoeve van het project Lexkesveer. In de aanvraag is vermeld dat de vrijgekomen delfstoffen binnen het projectgebied worden verwerkt.
Bij besluit van 26 april 2006 heeft het college de aangevraagde vergunning verleend. Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift 1 is de houdster van de vergunning verplicht de ontgronding overeenkomstig de aanvraag uit te voeren.
Bij uitspraak van 9 mei 2007 in zaaknr.
200604192/1heeft de Afdeling dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven voor zover dit betrekking heeft op het op de zuidoever van de Neder-Rijn gelegen gedeelte van het projectgebied.
2.1.1. De Afdeling overweegt dat de maatschap verzoekt om handhaving van de vergunning van 26 april 2006 omdat naar haar opvatting in strijd met deze vergunning ophoogzand van de zuidoever van de Neder-Rijn buiten het projectgebied wordt afgevoerd. Ter zitting is gebleken dat de afvoer van specie van de zuidoever van de Neder-Rijn voor oktober 2009 is gestopt. Gelet hierop heeft de maatschap geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010
433.