In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 december 2010 uitspraak gedaan over een verzoek van een maatschap om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Het verzoek was gericht op de afvoer van ophoogzand uit de Schoutenwaard, gelegen aan de zuidoever van de Neder-Rijn. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 3 november 2008 het verzoek van de maatschap afgewezen. Hierop heeft de maatschap bezwaar gemaakt, dat door het college op 4 augustus 2009 gegrond werd verklaard, maar het oorspronkelijke besluit bleef in stand. De maatschap heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, die de zaak doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak.
Tijdens de zitting op 23 september 2010, waar de maatschap en het college vertegenwoordigd waren, is de zaak behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de maatschap verzoekt om handhaving van een vergunning die op 26 april 2006 was verleend voor het ontgronden van percelen in het project Lexkesveer. De maatschap stelde dat er in strijd met deze vergunning ophoogzand werd afgevoerd. Echter, ter zitting bleek dat de afvoer van specie voor oktober 2009 was gestopt, waardoor de maatschap geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De Afdeling heeft het beroep van de maatschap niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 december 2010.