201002257/1/H1.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas (hierna ook: het college),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2010 in zaak nr. 09/2347 in het geding tussen:
Bij besluit van 27 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, thans: Zuidplas, geweigerd [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college op straffe van een dwangsom gelast binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door A. de Vries, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw exploiteert [wederpartij] op het perceel een gerberakwekerij.
2.2. Bij uitspraak van 16 februari 2009 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen een besluit van 8 januari 2008 ingesteld beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het college opnieuw opgedragen een besluit op het door [wederpartij] tegen de weigering gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Het besluit van 27 maart 2009 is naar aanleiding van die uitspraak genomen.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1974, na 7e herziening" rust op het perceel de bestemming "Landbouw, veeteelt en opengrondsetuinbouw (L)".
Ingevolge artikel 11, tiende lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften stelt het college van burgemeester en wethouders, indien voor een bedrijf een bouwvergunning wordt aangevraagd, het bouwplan in handen van de landbouwkundig adviseur met het verzoek hem schriftelijk kenbaar te maken of van het desbetreffende gebouw in het algemeen een blijvend en overwegend agrarisch gebruik is te verwachten.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het goed mogelijk is dat op het perceel veel later dan in 2020 woningbouw is voorzien, heeft miskend dat blijvend agrarisch gebruik, als bedoeld in artikel 11, tiende lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, niet is te verwachten. Het voert daartoe aan dat bij het bestemmingsplan "Zuidplas West" (hierna: het bestemmingsplan) aan het perceel de bestemming "Woongebied" is toegekend, het bestemmingsplan een looptijd heeft van van tien jaar en het advies van de Agrarische beoordelingscommissie (hierna: Abc) van 18 maart 2009 dat oordeel steunt.
2.4.1. In de uitspraak van 16 februari 2009 heeft de rechtbank overwogen dat het college de toekomstige planologische ontwikkelingen terecht bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Daartegen heeft [wederpartij] geen hoger beroep ingesteld.
Nu het ontwerp van het bestemmingsplan ten tijde van het besluit van 27 maart 2009 ter visie lag, mocht het college ervan uitgaan dat het perceel niet blijvend agrarisch zal worden gebruikt. Het bestemmingsplan legt het voornemen vast dat is opgenomen in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas om in dat gebied woningbouw te verwezenlijken en is gericht op verwezenlijking binnen tien jaar na de inwerkingtreding ervan. De rechtbank heeft in de omstandigheden dat het perceel in een glastuinbouwgebied is gelegen en de voorbereiding van een bestemmingsplan lang kan duren, onder die omstandigheden ten onrechte aanleiding gezien voor een ander oordeel.
De conclusie is dat het college het bouwplan, reeds vanwege de toekomstige planologische ontwikkelingen, terecht in strijd met artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften heeft geacht. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 27 maart 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2010 in zaak nr. 09/2347;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010