201006352/1/M1.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college zijn beslissing om op 16 maart 2010 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ter grootte van € 115,00 voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 1 juni 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door R.D. Noordzij, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een niet op de voorgeschreven dag aangeboden Komo-zak die op dinsdag 16 maart 2009 om 20.25 uur is aangetroffen op de openbare weg gelegen aan de Westersingel ter hoogte van nummer 44. Volgens het college zijn de huishoudelijke afvalstoffen, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellante], afkomstig van [appellante] en heeft zij deze in strijd met artikel 11 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 in samenhang met artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 ter inzameling aangeboden. Bij het bestreden besluit heeft het college het besluit van 30 maart 2010 gehandhaafd.
2.4. [appellante] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen door haar op een onjuist tijdstip ter inzameling zijn aangeboden. Zij betoogt dat haar huisvuilzak niet is opgehaald door de Roteb en dat de gemeente Rotterdam daarvoor verantwoordelijk is en niet zij. Om zekerheid omtrent deze veronderstelling te krijgen is het nodig te beschikken over de identiteit van de vuilnislieden die op die dag de vuilniszakken hebben opgehaald, aldus [appellante] Deze gegevens zouden ondanks een verzoek daartoe door het college niet beschikbaar zijn gesteld.
2.5. Ter zitting is namens het college medegedeeld dat er bij het nemen van het bestreden besluit van is uitgegaan dat maandag en donderdag de vaste inzameldagen zijn voor de Westersingel. Inmiddels is uit intern onderzoek bij de gemeente Rotterdam gebleken dat ook de dinsdag een inzameldag kan zijn. Omdat het registratieformulier van de ophaaldienst volgens het college (nog) niet kon worden achterhaald, bestaat naar de mening van het college bij nader inzien onvoldoende duidelijkheid of artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 door [appellante] is overtreden.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten is vergaard.
2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 1 juni 2010 dient te worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 1 juni 2010, kenmerk A.B.2010.4.02925/BST;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010