ECLI:NL:RVS:2010:BO6646

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910139/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.C. Wiebenga
  • G.N. Roes
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan St. Sebastiaansbrug vastgesteld door de raad van de gemeente Delft

Op 15 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Delft het bestemmingsplan "St. Sebastiaansbrug" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State, welke zaak op 8 november 2010 ter zitting is behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de verhoging en verbreding van de brug niet m.e.r.-plichtig zijn en dat de brug geen onderdeel uitmaakt van de woningbouwprojecten in het TU-Noordgebied. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verbreding en verhoging van de brug geen negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit en dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 8 december 2010.

Uitspraak

200910139/1/R1.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
de raad van de gemeente Delft,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2009, kenmerk GR09-639 II, heeft de raad het bestemmingsplan "St. Sebastiaansbrug" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2010, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, mr. K.J. de Boer, ir. T. Dijker en ir. B.P.G. Coremans, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een verbreding van ongeveer 2,5 meter en een verhoging van ongeveer 1 meter van de St. Sebastiaansbrug. De brug zal worden ingericht met drie rijstroken, een dubbele tram- en busbaan en fiets- en voetpaden aan beide zijden.
2.2. [appellant] betoogt dat de raad, alvorens het bestemmingsplan vast te stellen, de uitkomst van de milieu-effectrapportage (hierna: m.e.r.) had moeten afwachten, die ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009, zaak nr.
200800791/1, voor het TU-Noordgebied moet plaatsvinden. De brug maakt volgens [appellant] onderdeel uit van de ontwikkelingen in het TU-Noordgebied.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het TU-Noordgebied een m.e.r. moet plaatsvinden in verband met de realisering van woningbouwprojecten. De vervanging van de brug staat volgens de raad volledig los van deze woningbouwprojecten omdat de brug geen onderdeel uitmaakt van deze projecten. Derhalve was het niet nodig om te wachten op de uitkomst van de m.e.r. voor het TU-Noordgebied, aldus de raad.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat de verhoging en de verbreding van een brug als zodanig niet m.e.r.-plichtig zijn. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat een verband bestaat met de ontwikkelingen in het TU-Noordgebied waarvoor de m.e.r.-procedure wordt gevolgd. Het nog niet doorlopen zijn van de m.e.r.-procedure voor het aangrenzende gebied stond derhalve niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg.
2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat door het bestemmingsplan de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van de brug zal verslechteren overweegt de Afdeling als volgt.
Uit het Rapport luchtkwaliteit 2007 van de gemeente Delft, gedateerd 22 augustus 2008, volgt dat ter plaatse van de nabij de brug gelegen bebouwing aan de Michiel de Ruyterweg in 2007 geen sprake was van een overschrijding van de normen van luchtkwaliteit. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de raad dat de brug niet in een overschrijdingsgebied is gelegen, onjuist is.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de planregels volgt dat het bestemmingsplan maximaal drie rijstroken voor autoverkeer op de brug mogelijk maakt. Thans zijn vier rijstroken op de brug gelegen. Gelet op de omstandigheid dat het bestemmingsplan één rijstrook voor autoverkeer minder mogelijk maakt dan aanwezig in de huidige situatie, de verbreding van de brug bedoeld is voor voet- en fietspaden en het effect van de verhoging van de brug op de afname van het aantal brugopeningen door het ontbreken van alternatieve verkeersroutes gering is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verbreding en de verhoging van de brug niet zullen leiden tot een vergroting van de capaciteit en derhalve geen toename van het aantal motorvoertuigen met zich zullen brengen. In gelijke zin wordt geoordeeld inzake het scheepvaartverkeer, nu daarvoor ook geen alternatieve routes bestaan en de brug een van de bruggen op de bestaande vaarroute is en de route met de verhoging niet veel [appellant]ler wordt voor het scheepvaartverkeer.
Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat de raad, nu van het bestemmingsplan geen verkeersaantrekkende werking uitgaat, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verbreding en de verhoging van de brug niet dan wel niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse en in de omgeving van de brug. Dat [appellant] ter zitting heeft betoogd dat sprake zal zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit omdat het gemotoriseerd verkeer meer stoffen uitstoot ten gevolge van de verhoging van de brug maakt dit oordeel niet anders. De raad heeft de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 toegepast. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze regeling onjuist is toegepast en hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het betoog van de raad dat de verhoging van de brug met 1 meter niet in betekenende mate bijdraagt, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), onjuist is.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Wiebenga w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010
371-668.