201011259/2/M2.
Datum uitspraak: 30 november 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker] wonend te [woonplaats], gemeente Oudewater,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van Oudewater,
verweerder.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker] wegens het in werking hebben van een inrichting aan de [locatie] te [plaats] in strijd met de hiervoor verleende vergunning van 8 februari 2007.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2.2. Op 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Invoeringswet) in werking getreden.
2.3. Ingevolge artikel 1.6 van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, blijft, indien vóór het tijdstip waarop de Wabo in werking treedt, met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom is gegeven (hierna: een handhavingsbesluit), het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
Deze bepaling moet naar het oordeel van de voorzitter aldus worden uitgelegd, dat deze op gelijke wijze van toepassing is op een besluit waarbij wordt besloten tot het toepassen van handhavingsmaatregelen, als tot het afwijzen van een daartoe strekkend verzoek. Verder moet er naar het oordeel van de voorzitter van worden uitgegaan dat voor de toepassing van dit artikel de datum waarop het eerste (primaire) besluit over de handhaving wordt genomen, bepalend is.
Dit betekent dat uit artikel 1.6 van de Invoeringswet voortvloeit, dat wanneer vóór 1 oktober 2010 met betrekking tot een activiteit als bedoeld in de Wabo een beschikking tot toepassing van handhavingsmiddelen is gegeven, of een daartoe strekkende aanvraag is afgewezen, op de verdere besluitvorming en de bezwaar- en beroepsprocedures het recht zoals dat vóór 1 oktober 2010 luidde van toepassing blijft.
2.4. Bij het bestreden besluit is een last opgelegd vanwege overtreding van een op 8 februari 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. Deze vergunning moet ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Invoeringswet worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit (te weten: het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo).
Het gaat hier om een (primair) handhavingsbesluit met betrekking tot een activiteit in de zin van de Wabo, dat is genomen na 1 oktober 2010. Het in artikel 1.6 van de Invoeringswet geregelde overgangsrecht is daarom niet van toepassing op dit besluit. Daarom is op het geding het recht zoals dat met ingang van 1 oktober 2010 geldt van toepassing.
Dit brengt onder meer mee dat - anders dan onder het voorheen geldende recht - in deze procedure over handhaving van een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning niet meer rechtstreeks beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan tegen het bestreden besluit - nadat daartegen op grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar is gemaakt - beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Nu de rechtbank ter zake als bevoegde rechter is aangewezen, is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd een met betrekking tot dit besluit ingediend verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te behandelen.
2.5. Dit brengt mee dat de voorzitter kennelijk onbevoegd is om van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kennis te nemen. De voorzitter zal het verzoek, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de rechtbank doorzenden.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld
voorzitter
w.g. Drouen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2010