201010356/1/H3 en 201010356/2/H3.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) van 21 oktober 2010 in zaak nrs. 10-4888 en 10-4890 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft de RDW de keuringsbevoegdheid van [appellant] voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [appellant] en de RDW, de laatste vertegenwoordigd door mr. H.S. Zawity, werkzaam in haar dienst, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994, kan de RDW de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene, aan wie die bevoegdheid is verleend, in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen handelt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK kan de RDW in het kader van het toezicht op de erkenninghouder of de keurmeester een systeem van bonus- en strafpunten vaststellen, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien zodanig systeem is vastgesteld, aan de hand daarvan, afhankelijk van de resultaten van het uitgeoefende toezicht, beoordeeld of het toezicht wordt verminderd of verscherpt, dan wel of een erkenning wordt gewijzigd of ingetrokken.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling cusumstand keurmeester APK wordt een procedure tot intrekking van de keuringsbevoegdheid begonnen, indien de cusumstand 10 wordt bereikt of overschreden.
Volgens de Bijlage APK keurmeester bij de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 juni 2008 (hierna: de toezichtbeleidsbrief) is voorbeeld van een categorie III-overtreding dat cusumstand 10 is bereikt of overschreden. Volgens het stroomschema in de bijlage wordt de keuringsbevoegdheid bij een eerste overtreding binnen 30 maanden voor zes weken ingetrokken.
2.3. De RDW heeft de keuringsbevoegdheid van [appellant] voor zes weken ingetrokken, omdat op 20 mei 2010 een overtreding van categorie III is geconstateerd, doordat de cusumstand 10 is overschreden.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat er bijzondere omstandigheden zijn die de RDW tot afwijking van het volgens de toezichtbeleidsbrief gevoerde beleid noopten. Hiertoe voert hij aan dat hij op 26 februari 2010 vernam dat zijn vriendin ongeneeslijk ziek is en dat heeft geleid tot een fout op die dag die hem veel strafpunten kostte. Verder heeft hij al maatregelen genomen, voordat de cusumstand 10 was overschreden, is hij bij een heroriëntatie geslaagd, heeft hij reeds 18 keer een steekproef met correct resultaat doorstaan en is hij voor 26 februari 2010 nooit de fout ingegaan. Hij verkeert nu in een moeilijke financiële situatie. Hem zou hoogstens een voorwaardelijke intrekking hebben moeten worden opgelegd, aldus [appellant].
2.4.1. De RDW heeft te voeren beleid vastgesteld dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief. Slechts onder bijzondere - dat wil zeggen bij het vaststellen van het te voeren beleid niet voorziene - omstandigheden is zij gehouden om daarvan af te wijken.
De omstandigheden die [appellant] aanvoert zijn, hoewel voor [appellant] persoonlijk zeer ernstig en ingrijpend, niet zo bijzonder, dat de voorzieningenrechter daarin aanleiding had moeten zien voor het oordeel dat de RDW in redelijkheid niet onverkort aan het door haar gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden. De cusumstand 10 is eerst ruim drie maanden, nadat [appellant] had vernomen dat zijn vriendin ongeneeslijk ziek is, overschreden. Het was aan hem om in die periode zodanige maatregelen te treffen, dat voorkomen zou worden dat de cusumstand 10 zou worden overschreden. Dat hij dat niet kon doen, heeft hij niet gesteld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010