201010836/1/H3 en 201010836/2/H3.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) van 8 november 2010 in zaak nr. 10/3090 in het geding tussen:
de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester).
Bij besluit van 8 september 2010 heeft de burgemeester de door appellante geëxploiteerde inrichting (hierna: het café) voor drie maanden gesloten.
Bij uitspraak van 8 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter een verzoek van appellante om, hangende de beslissing op het door haar daartegen gemaakte bezwaar, een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2010, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot B], bijgestaan door mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.J.M.J. Heutink en mr. F. van Laanen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De burgemeester heeft aan het besluit van 8 september 2010 ten grondslag gelegd dat op 9 april 2010 het sluitingsuur voor de derde maal is overschreden.
2.3. Het bij de aangevallen uitspraak afgewezen verzoek strekte ertoe dat het besluit van 8 september 2010 wordt geschorst, totdat daarover in de bodemprocedure bij onherroepelijk geworden uitspraak is beslist.
2.4. Ingevolge artikel 47, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State kan tegen een uitspraak als die van 8 november 2010 geen hoger beroep worden ingesteld. Appellante betoogt dat de Afdeling niettemin van het door haar ingestelde hoger beroep kennis dient te nemen. In het proces-verbaal dat de politie op 19 april 2010 na het binnentreden in het café heeft opgemaakt is er volgens haar ten onrechte geen melding van gemaakt dat dat met grof geweld gepaard ging. Nadat zij zienswijzen had ingediend die daarvan gewag maakten, heeft de politie op 14 juli 2010 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. De voorzieningenrechter is volgens appellante ten onrechte van de juistheid van dat proces-verbaal uitgegaan, waarin ten onrechte onder meer niet is vermeld dat twee deuren zijn geforceerd.
De voorzieningenrechter heeft voorts, zonder in de uitspraak daaraan aandacht te besteden, geweigerd de door appellante naar de zitting meegebrachte getuigen die deze stelling konden staven te horen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens overwogen dat de desbetreffende stelling van appellante op geen enkele wijze is onderbouwd en dat daarom van de juistheid van het proces-verbaal van 14 juli 2010 moet worden uitgegaan. Dit levert volgens appellante zodanige schending op van eisen van de goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is. Daarnaast is de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de besluitvorming van de burgemeester niet eerlijk is verlopen, nu een aanvullend proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van de door haar ingediende zienswijzen. Ook dat levert een zodanige schending op van eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is, aldus appellante.
2.4.1. Voor kennisnemen van hoger beroep in weerwil van het bepaalde bij artikel 47, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State kan grond bestaan, indien de aangevallen uitspraak een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, oplevert, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest.
2.4.2. Dat is hier niet het geval. Het is geenszins ongebruikelijk dat in de procedure ter beslissing op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen getuigen worden gehoord. Het stond appellante vrij om op andere wijze bewijs voor haar stelling bij te brengen. Zij heeft in hoger beroep foto's overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat de politie de inrichting met grof geweld is binnengekomen en daarbij twee deuren heeft geforceerd. Niet is gebleken dat zij die foto's in de procedure bij de voorzieningenrechter of schriftelijke verklaringen van die strekking van de door haar meegebrachte getuigen heeft overgelegd. Bovendien is niet op voorhand duidelijk dat voor de beoordeling van de door de burgemeester getroffen maatregel van belang is, op welke wijze de politie de inrichting is binnengetreden. Appellante heeft de overtreding zelf niet betwist.
Hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd ziet op de juistheid van de aangevallen uitspraak en de juistheid van de procedure van de totstandkoming en de inhoud van het besluit van 8 september 2010.
2.5. De conclusie is dat de Afdeling niet bevoegd is om van het ingestelde hoger beroep kennis te nemen. Dat brengt mee dat het verzoek moet worden afgewezen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de Afdeling onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010