ECLI:NL:RVS:2010:BO7327

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003219/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.J.M. Mathot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bestemmingsplan voor woningbouw aan de Gebroekerstraat in gemeente Echt-Susteren

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 december 2010 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een bestemmingsplan door de raad van de gemeente Echt-Susteren. De aanvraag, ingediend door [appellant], betrof de vestiging van de bestemming 'Woondoeleinden' op een perceel gelegen aan de Gebroekerstraat. De raad heeft op 9 april 2009 de aanvraag afgewezen, met als argument dat woningbouw op deze locatie onwenselijk zou zijn. De raad stelde dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot een verdere verdichting van de bebouwing en het bestaande bebouwingsritme zou doorbreken. Bovendien werd er een reële kans op planschade voorzien, wat de raad deed besluiten om de ruimtelijke belangen zwaarder te laten wegen dan de belangen van [appellant].

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en zijn beroep is uiteindelijk door de rechtbank Roermond doorgestuurd naar de Raad van State. Tijdens de zitting op 22 november 2010 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat er in 2003 geen stedenbouwkundige bezwaren waren tegen woningbouw op het perceel. De raad heeft echter betoogd dat de situatie sindsdien niet is veranderd en dat de afstand tot de bebouwing aan de noordzijde van het perceel te groot is om woningbouw te rechtvaardigen.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De argumenten van [appellant] werden niet overtuigend geacht, en de Raad van State concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op redelijke gronden was gebaseerd. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de raad in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201003219/1/R3.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Echt-Susteren,
appellant,
en
de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2009 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen inhoudende dat op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Echt, sectie […], no. […], plaatselijk bekend als [locatie] (hierna: het perceel) de bestemming "Woondoeleinden" komt te rusten, afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2009, verzonden op 7 januari 2010, heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Roermond ingekomen op 17 februari 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Raad van State.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Pietermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het bestreden besluit heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat woningbouw aan de Gebroekerstraat onwenselijk is. Inwilliging van het verzoek zou een verdere verdichting van de bebouwing aan de Gebroekerstraat betekenen en het bestaande bebouwingsritme ter plaatse doorbreken. Ook vindt de raad het, gezien de beperkte woningbehoefte, wenselijk de noodzakelijke woningen te realiseren op locaties waar de ruimtelijke kwaliteit door woningbouw wordt verbeterd en het algemeen belang wordt gediend. Daarnaast is er een reële kans op planschade als het verzoek van [appellant] zou worden ingewilligd. Daarom heeft de raad genoemde ruimtelijke belangen zwaarder laten wegen dan de belangen van [appellant] bij toewijzing van zijn aanvraag. Voorts wordt het gelijkheidsbeginsel niet geschonden nu het door [appellant] aangehaalde voorbeeld geen gelijke situatie betreft.
2.2. [appellant] voert aan dat uit een in 2003 opgestelde ruimtelijke onderbouwing van het voorbereidingsbesluit met betrekking tot de bouw van zeven woningen aan de [locaties] blijkt dat indertijd geen stedenbouwkundige of planologische bezwaren bestonden tegen het mogelijk maken van woningbouw op het perceel, hetgeen wordt bevestigd in een brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 november 2003 waarin staat dat hij in aanmerking kon komen voor een bouwcontingent op het perceel. In dat opzicht is de situatie sinds 2003 niet gewijzigd. Voorts is afwijzing van zijn verzoek in strijd met het gelijkheidbeginsel, omdat het perceel nu vrijwel geheel wordt omgeven door de zeven in 2003 geplande woningen. Tevens kan de planologische motivering het besluit niet dragen omdat deze niet aansluit bij de feitelijke situatie. Verder sluit de raad door in het bestreden besluit te verwijzen naar het bestaande woningbouwprogramma elk particulier initiatief bij voorbaat uit, wat onterecht is omdat maatwerk geboden is. Daarbij heeft de raad zijn besluit ten onrechte mede gebaseerd op de stelling dat risico bestaat dat planschadeclaims worden ingediend.
2.2.1. Voorop moet worden gesteld dat de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan.
2.2.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat zich aan de zuidelijke zijde van de [locatie] in hoofdzaak percelen zonder bebouwing bevinden en dat de afstand tussen aan de noordzijde van de [locatie] gelegen bebouwing, waar zich het perceel bevindt, steeds tachtig meter of meer bedraagt. Gelet daarop heeft de raad met juistheid gesteld dat het perceel gelegen is in een overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied van Echt en dat toewijzing van het verzoek zou leiden tot een onderbreking van het bebouwingsritme ter plaatse. Het standpunt van de raad dat verdere verdichting van het gebied ongewenst is, is dan ook niet onredelijk te achten en [appellant] kan niet worden gevolgd in het standpunt dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt niet aansluit bij de feitelijke situatie ter plaatse.
Wat betreft het plan uit 2003 voor de bouw van zeven woningen aan de [locaties] heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat indertijd is afgezien van woningbouw aan de [locatie] omdat door de twee aldaar geplande woningen het bebouwingsritme ter plaatse zou worden doorbroken en verdere verdichting van de bebouwing aan de [locatie] ongewenst werd geacht. Gelet hierop vormt het beroep van [appellant] op de ruimtelijke onderbouwing van het plan uit 2003 geen grond voor het oordeel dat tegen het bouwen van woningen aan de [locatie] indertijd geen ruimtelijke bezwaren bestonden. Wat betreft de brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 november 2003 wordt overwogen dat daaraan niet de betekenis toekomst die [appellant] daaraan gehecht wil zien, nu niet het college maar de raad het orgaan is dat beslist over de vaststelling van een bestemmingsplan.
De omstandigheid dat het plan uit 2003 wel is gerealiseerd voor zover het de vijf woningen aan de [locatie] betreft, vormt geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. Bedoelde woningen zijn immers niet gelegen aan de [locatie] en slechts een van deze woningen grenst aan eerdergenoemd buitengebied, terwijl door die woning, gelet op de ligging ervan, het door de raad waardevol geachte bebouwingsritme niet wordt doorbroken.
2.2.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad de aanvraag van [appellant] in redelijkheid op stedenbouwkundige gronden kunnen afwijzen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over particulier initiatief vormt voorts geen grond voor het oordeel dat de raad daarbij niet als ondersteunend argument in aanmerking heeft mogen nemen dat hij het wenselijk acht het beschikbare wooncontingent te realiseren op locaties waar naar zijn oordeel de ruimtelijke kwaliteit door woningbouw wordt verbeterd en het algemeen belang wordt gediend.
2.2.4. In aanmerking genomen dat artikel 6.4a van de Wro voorziet in de mogelijkheid om een planschadeverhaalsovereenkomst te sluiten, betoogt [appellant] met juistheid dat de raad ten onrechte het planschaderisico mede aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Dit vormt echter geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit nu, zoals volgt uit het vorenoverwogene, de afwijzing van de aanvraag door de stedenbouwkundige argumenten van de raad voldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
413.