201004289/1/M2.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zeist,
het college van burgemeester en wethouders van Zeist,
verweerder.
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20, eerste en vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) vastgesteld voor [Eethuys], gevestigd aan de [locatie] te Zeist. Dit besluit is op 18 maart 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door R.J. van der Sluiszen en A.A.J. van Brenk, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag, in afwijking van de waarden, bedoeld in artikel 2.17, bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) vaststellen.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
2.2. Bij het bestreden besluit zijn twee maatwerkvoorschriften gesteld. In maatwerkvoorschrift 1 is, kort samengevat, bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege het in werking zijn van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer mag bedragen dan 45, 45 en 35 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In maatwerkvoorschrift 2 is de duur van het gebruik van de afzuiginstallatie van de bovenzaal op de eerste verdieping beperkt tot dertig minuten in de dagperiode en dertig minuten in de avondperiode.
2.3. [appellant] stelt dat de in maatwerkvoorschrift 1 gestelde geluidgrenswaarde voor de avondperiode te hoog is.
2.3.1. Het college heeft bij het stellen van het maatwerkvoorschrift de door de gemeenteraad op 23 januari 2007 vastgestelde geluidsnota Zeist (hierna: de nota) tot uitgangspunt genomen. In deze nota wordt, kort samengevat, onder meer vermeld dat ernaar moet worden gestreefd om de voor de onder het Activiteitenbesluit vallende inrichtingen geldende geluidnormen aan te passen aan de in de nota opgenomen voorkeurswaarden. Op grond van de nota wordt aan de achterzijde van de inrichting uitgegaan van een voorkeurswaarde van 45, 40 en 35 dB(A) op de gevel van de meest nabijgelegen woning of andere geluidgevoelige bestemming in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Indien er zwaarwegende redenen zijn om voor individuele bedrijven een andere norm toe te staan, dan dient dit apart te worden gemotiveerd, aldus de nota.
2.3.2. Om te kunnen voldoen aan de in de nota opgenomen waarde in de avondperiode moeten volgens het college naast de reeds genomen maatregelen in de vorm van verplaatsing van de koelingen en een beperking van de duur van de afzuiging van de bovenzaal, kostbare maatregelen worden genomen aan onder andere de afzuiginstallatie van de keuken. Deze maatregelen staan volgens het college niet in verhouding tot de te behalen milieuwinst. Het college stelt daarnaast dat de ruimte voor het plaatsen van afschermende voorzieningen gedeeltelijk ontbreekt. Voorts valt volgens het college niet uit te sluiten dat het dak van de uitbouw de constructie van afschermende voorzieningen niet kan dragen. Om deze redenen meent het college dat in dit geval niet behoeft te worden voldaan aan de in de nota gestelde norm voor de avondperiode.
2.3.3. De Afdeling acht aannemelijk gemaakt dat ingrijpende en kostbare maatregelen moeten worden getroffen om de geluidbelasting in de avondperiode te reduceren. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het college met de door hem gegeven motivering niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de in de maatwerkvoorschrift 1 gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avondperiode. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4. [appellant] voert aan dat geen representatieve meting van de geluidimmissie vanwege de inrichting heeft plaatsgevonden, nu de meting aan de achterzijde van zijn woning heeft plaatsgevonden in plaats van op de zijgevel die het dichtst bij de inrichting is gelegen en waar zich de meest relevante geluidbron van de inrichting bevindt.
2.4.1. Op 24 april 2009 en op 8 mei 2009 hebben naar aanleiding van klachten over geluidoverlast van [appellant] geluidmetingen plaatsgevonden van de geluidbelasting van de inrichting in de avondperiode. Op 24 april 2009 is vanaf een slaapkamerraam in de zijgevel van de woning van [appellant] en op de achtergevel van de woning een geluidmeting uitgevoerd. Bij deze meting bleek dat de geluidimmissie op de achtergevel groter was dan op de zijgevel. Dit verschil kan volgens het college worden verklaard doordat de dakdelen van het restaurant een afschermende werking hebben wanneer wordt gemeten vanaf de zijgevel. De Afdeling acht deze stelling niet onaannemelijk. Op 8 mei 2009 is een geluidmeting uitgevoerd op de achtergevel. Bij de laatstgenoemde meting was de geluidimmissie voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 48 dB(A) op de gevel, en derhalve hoger dan de gemeten geluidimmissie van 42 dB(A) op 24 april 2009. Voorts was bij de meting op 8 mei 2009 de afzuiginstallatie van de bovenzaal langer in werking en maakten de koelingen meer geluid dan bij de vorige meting. Gelet op het vorenstaande bestaat geen reden om aan te nemen dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet van de resultaten van de geluidmeting van 8 mei 2009 mocht uitgaan.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010