ECLI:NL:RVS:2010:BO7332

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906814/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.J. Hoekstra
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vredenburghzone vastgesteld door de raad van de gemeente Waddinxveen

Op 17 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Waddinxveen het bestemmingsplan "Vredenburghzone" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen onder andere dat hun zienswijzen niet zijn behandeld en dat de bestemmingen in het plan niet in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving. De Raad van State heeft de zaak op 11 oktober 2010 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de raad ten onrechte de zienswijze van een van de appellanten niet heeft betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het besluit vernietigd voor de plandelen met de bestemming "Groen (G)" en andere specifieke bestemmingen. De Raad van State heeft de beroepen van de appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard en de raad van de gemeente Waddinxveen veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om zienswijzen van betrokkenen serieus te nemen in het kader van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200906814/1/R1.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], gevestigd te [plaatsen],
2. [appellanten sub 2] gevestigd te Waddinxveen,
3. [appellant sub 3], wonend te Waddinxveen,
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te Waddinxveen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 4]),
en
de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Waddinxveen het bestemmingsplan "Vredenburghzone" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 3 september 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 7 september 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 9 september 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. drs. R.T.M. Lagerweij, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 4], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.G.M. van Kleef en E.J.M. van Rijen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Zienswijze [appellant sub 4]
2.1. [appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte zijn tijdig ingediende zienswijze niet heeft behandeld.
2.1.1. De raad erkent dat de zienswijze van [appellant sub 4] tijdig naar voren is gebracht en ten onrechte niet is betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
2.1.2. [appellant sub 4] heeft tijdig schriftelijk zienswijze naar voren gebracht bij de raad. De Afdeling overweegt dat de raad ten onrechte de zienswijze van [appellant sub 4] niet expliciet bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken. Op het bezwaar over de plangrens en het bezwaar over de aanduiding "zoeklocatie woningbouw" is de raad anderszins genoegzaam ingegaan bij de beantwoording van de zienswijzen van onder meer [appellanten sub 1] en [appellant sub 3]. Voor het overige is de raad echter niet genoegzaam ingegaan op de overige bezwaren van [appellant sub 4].
In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de plandelen met de bestemming "Groen (G)" ter plaatse van de percelen [locatie 1 en 2] en de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied" op de plandelen met de bestemmingen "Wonen (W)" en "Tuin (T)" ter plaatse van het perceel [locatie 2] zijn vastgesteld, is genomen in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in zoverre te worden vernietigd.
2.1.3. Nu de raad in het verweer is ingegaan op de bezwaren van [appellant sub 4] met betrekking tot de plandelen gelegen aan de [locatie 1 en 2], ziet de Afdeling aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand kunnen worden gelaten.
Het beroep van [appellant sub 4] met betrekking tot de percelen [locatie 1 en 2]
2.2. [appellant sub 4] betoogt dat de provinciale Ruimte-voor-Ruimte-regeling en de Landgoederenregeling ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen en van toepassing zijn verklaard op zijn gronden. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat in de Wro noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen waaruit volgt dat er een verplichting bestaat om in een bestemmingsplan een provinciale Ruimte-voor-Ruimte-regeling dan wel een Landgoederenregeling op te nemen. Afgezien daarvan overweegt de Afdeling dat er voor het onderhavige bestemmingsplan ook geen aanleiding bestaat om deze regelingen daarin op te nemen, omdat het plangebied wordt ingericht als een groene buffer met natuur- en recreatieve functies en het niet binnen die doelstelling past om in het plangebied vervangende woningbouw dan wel landgoederen te realiseren.
Verder betoogt [appellant sub 4] dat ten onrechte op de verbeelding ter plaatse van de bestemming "Groen (G)" de aanduiding "zoeklocatie woningbouw" is opgenomen, omdat deze gebieden thans al zijn ingericht met recreatieve voorzieningen en natuur. De Afdeling stelt vast dat aan deze aanduiding in de planregels geen betekenis is toegekend. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat aan de enkele opname ervan op de verbeelding zonder dat de planregels naar de aanduiding verwijzen, geen juridische betekenis toekomt, mist deze aanduiding juridische betekenis . Het betoog faalt.
2.2.1. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte een voorkeursrecht ingevolge de Wet voorkeursrecht gemeenten aan zijn gronden is toegekend en dat hij hierdoor wordt beperkt in de mogelijkheden om zijn bedrijf uit te breiden overweegt de Afdeling dat toepassing van die wet niet aan de orde is in deze procedure. Deze beroepsgrond kan derhalve buiten beschouwing blijven.
Voor zover [appellant sub 4] aanvoert dat bij een eventuele verkoop van de gronden de complexwaarde zou moeten gelden en dat het niet noodzakelijk is om een versnelde onteigeningsprocedure te starten, overweegt de Afdeling dat in deze procedure de waarde die moet worden toegekend aan de gronden in het kader van de verwerving daarvan voor het realiseren van het plan niet ter beoordeling staat. Voorts overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan een versnelde onteigeningsprocedure niet mogelijk maakt.
2.3. [appellant sub 4] betoogt dat zijn agrarische bedrijf, gelegen aan de [locatie 1 en 2], ten onrechte niet als zodanig is bestemd, terwijl een agrarische bestemming een goede landschappelijke invulling geeft en het bedrijf geen enkele nadelige invloed heeft op de aanleg van woningbouw en het bedrijventerrein in de directe omgeving.
[appellant sub 4] betoogt voorts dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om een weg op zijn perceel [locatie 2] aan te leggen omdat de noodzaak hiertoe niet is aangetoond en daartoe geen onderzoek is gedaan.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan gevolgen heeft voor bestaande agrarische bedrijven, maar dat het algemene belang zwaarder weegt dan de individuele belangen van enkele bewoners en ondernemers. Een agrarische bestemming past niet binnen de voor het gebied vastgestelde uitgangspunten om er een recreatieve en ecologische zone van te maken.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het wenselijk is om via een wijzigingsbevoegdheid de bestemming van de woning van [appellant sub 4] te wijzigen in een verkeersbestemming als in de toekomst een nieuwe kruising van de toekomstige Vredenburghlaan en de Tweede Bloksweg wordt aangelegd. Voordat deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast, dienen nog procedures te worden doorlopen en zal onderzoek worden uitgevoerd.
2.3.2. Aan de gronden van [appellant sub 4] op de percelen [locatie 1 en 2] zijn de bestemmingen "Wonen (W)", "Tuin (T)" en "Groen (G)" toegekend. Uit de planregels en uit de verbeelding volgt dat de twee bestaande woningen als zodanig zijn bestemd, maar dat het agrarisch bedrijf niet als zodanig is bestemd.
Voorts is aan de gronden gelegen aan de [locatie 2] de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 10.8 van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied", wijzigen in de bestemming "Verkeer-Wegverkeer 1" met dien verstande dat voor de gebruiks- en bouwregels artikel 7 "Verkeer-Wegverkeer 1" van toepassing wordt verklaard.
Voor zover van belang zijn ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planregels, de gronden met de bestemming "Verkeer-Wegverkeer 1 (V-WV 1)" aangewezen voor onder meer rijkswegen.
2.3.3. In het hiervoor geldende plan "Landelijk gebied West", vastgesteld door de raad bij besluit van 17 december 1980 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) bij besluit van 16 september 1981, was aan de percelen [locatie 1 en 2] een agrarische bestemming toegekend. Niet in geschil is dat de bedrijfsvoering van [appellant sub 4] als zodanig was bestemd.
2.3.4. De Afdeling overweegt dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen in een nieuw bestemmingsplan andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen dan die van een voorheen geldend bestemmingsplan. In onderhavig geval heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het realiseren van een groene buffer dan aan het belang van [appellant sub 4] om zijn agrarische bedrijfsvoering voort te zetten. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat de gemeente Waddinxveen in regionaal verband een bestuurlijke afspraak heeft gemaakt om een bijdrage te leveren aan de realisatie van recreatieve groengebieden in het kader van het project Zuidvleugel Zichtbaar Groener en dat de groene buffer zal dienen als afscherming van de kern van Waddinxveen van de bedrijvigheid in de Zuidplaspolder. De agrarische bedrijfsvoering van [appellant sub 4] is hiermee onder het overgangsrecht gebracht. De Afdeling overweegt dat de keuze voor deze regeling alleen aanvaardbaar is indien aannemelijk is dat de agrarische bedrijfsvoering binnen de planperiode zal worden beëindigd en de bestemming "Groen (G)" ter plaatse zal worden gerealiseerd. Nu de raad ter zitting heeft aangegeven niet te zullen overgaan tot onteigening indien geen minnelijke overeenstemming wordt bereikt met [appellant sub 4] en [appellant sub 4] zijn agrarische bedrijfsvoering wenst voort te zetten, is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat de agrarische bedrijfsvoering van [appellant sub 4] binnen de planperiode zal worden beëindigd. De agrarische bedrijfsvoering van [appellant sub 4] is derhalve ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht.
Over het betoog dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan ten onrechte een weg mogelijk maakt over het perceel van [appellant sub 4] gelegen aan de [locatie 2], overweegt de Afdeling dat de raad heeft miskend dat met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven kan worden beschouwd. Reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, dient derhalve de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid te worden bezien. In onderhavig geval had een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de nieuwe bestemming op de omgeving derhalve niet mogen ontbreken. Dit klemt te meer nu op het aangrenzende perceel twee bedrijfswoningen staan.
2.3.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.3.4. ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit , voor zover daarbij de bestemming "Groen (G)" ter plaatse van de percelen [locatie 1 en 2] en de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied" op de plandelen met de bestemmingen "Wonen (W)" en "Tuin (T)" ter plaatse van het perceel [locatie 2] zijn vastgesteld, in stand te laten.
Plangrens
2.4. [appellant sub 4] en [appellanten sub 1] betogen dat in strijd met een goede ruimtelijke ordening in plaats van één bestemmingsplan voor de gehele Zuidplaspolder, voor verschillende delen van de Zuidplaspolder afzonderlijke bestemmingsplannen zijn vastgesteld.
Zij voeren hiertoe aan dat de in het plan voorziene groenbuffer dient als scheiding tussen de bebouwde kom enerzijds en de voorziene glastuinbouw en het bedrijventerrein anderzijds en dat deze functies derhalve ook in het plan dienen te worden opgenomen.
[appellanten sub 1] voeren voorts aan dat ten onrechte binnen één jaar na het voorontwerp bestemmingsplan een aanzienlijk ander ontwerpplan ter inzage is gelegd en dat ten onrechte niet al hun gronden in het plangebied zijn opgenomen. [appellanten sub 1] betogen in dit verband dat de aanpassingen ten opzichte van het voorontwerp slechts zijn ingegeven door financiële gronden.
2.4.1. De Afdeling begrijpt de bezwaren van [appellant sub 4] en [appellanten sub 1] aldus dat deze zijn gericht tegen de begrenzing van het plan. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 4] en [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband heeft de raad van belang mogen achten dat het plan tot doel heeft een groene buffer te realiseren die als afzonderlijke ontwikkeling kan worden gezien van de overige ontwikkelingen in de Zuidplaspolder. De ontwikkelingen waren deels voorzien in het voorontwerpbestemmingsplan. In de Wro noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen waaruit volgt dat het ontwerpbestemmingsplan niet mag afwijken van het voorontwerp.
Voorts overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bestemmingsplan louter is voortgekomen uit financiële motieven. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het voorontwerp naar aanleiding van het wettelijk verplichte vooroverleg is aangepast en dat de 250 woningen die in het voorontwerp mogelijk werden gemaakt niet in het bestemmingsplan opgenomen zijn, omdat deze binnen de planperiode niet konden worden gerealiseerd. Tevens heeft de raad ter zitting aangegeven dat op de gronden van [appellanten sub 1] die niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen andere ontwikkelingen zijn voorzien die geen verband houden met de ontwikkelingen in dit plan en dat deze onvoldoende waren uitgekristalliseerd.
2.4.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] en [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plangrens in overeenstemming is met goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 4] en [appellanten sub 1] zijn in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige
2.5. [appellanten sub 1] betogen dat de bestemming "Groen (G)" ter plaatse van hun percelen niet in overeenstemming is met de Interregionale Structuurvisie en het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (hierna: (inter)gemeentelijke beleid). In dit verband wijzen zij op de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan van het college dat op dit punt eenzelfde mening is toegedaan.
Voorts betogen [appellanten sub 1] dat het huidige agrarisch gebruik op hun percelen voortgezet kan worden. Daarnaast betogen [appellanten sub 1] dat geen termijn is vastgesteld waarbinnen de bestemming "Groen (G)" moet worden gerealiseerd en dat ten onrechte niet duidelijk is hoe de gronden met de bestemming "Groen (G)" ingericht worden.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit hoofdstuk 3 van de plantoelichting blijkt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het geldende beleid, waaronder het (inter)gemeentelijke beleid. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het college naar aanleiding van de door de raad gegeven reactie op de zienswijze geen stappen heeft ondernomen en dat daarom de stelling van [appellanten sub 1] hieromtrent onjuist is.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de planregels agrarisch gebruik niet toelaten binnen de bestemming "Groen (G)". Daarnaast is in de plantoelichting opgenomen waaraan de groene inrichting zal moeten voldoen en dat het in 2010 op te stellen inrichtingsplan daarover meer concreet zal zijn.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat het college in zijn zienswijze tegen het ontwerpplan niet heeft aangegeven dat het plan in strijd is met het (inter)gemeentelijk beleid. In zoverre mist het beroep van de [appellanten sub 1] feitelijke grondslag. [appellanten sub 1] hebben hun betoog dat het plan in strijd is met (inter)gemeentelijk beleid niet van een andere motivering voorzien, zodat dit betoog niet kan slagen.
Ten aanzien van de inrichting van de gronden met de bestemming "Groen (G)" overweegt de Afdeling als volgt. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld. De Afdeling overweegt dat in artikel 5 van de planregels is opgenomen op welke wijzen de bestemming "Groen (G)" kan worden ingericht en dat deze functies alle ondergeschikt dan wel ten dienste staan aan de bestemming "Groen (G)". Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Groen (G)" in strijd is met de rechtszekerheid.
Voorts overweegt de Afdeling dat artikel 5 van de planregels agrarisch gebruik binnen de bestemming "Groen (G)" niet toelaat zodat het huidige agrarisch gebruik van de percelen, waarvan niet in geschil is dat dit in overeenstemming is met het voorheen geldende plan, op grond van het overgangsrecht kan worden voortgezet. Ter zitting is echter gebleken dat de raad evenmin voornemens is ter realisering van de bestemming zo nodig over te gaan tot onteigening van de percelen van de [appellanten sub 1], zodat niet aannemelijk is dat de agrarische bedrijfsvoering op deze gronden binnen de planperiode zal worden beëindigd en dat de bestemming "Groen (G)" binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de agrarische bedrijfsvoering op de percelen van de [appellanten sub 1] ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht.
2.5.3. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemming "Groen (G)", kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie […], nummers […], strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellanten sub 1] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van [appellanten sub 1] geen bespreking.
Het beroep van [appellanten sub 2] met betrekking tot [locatie 3]
2.6. [appellanten sub 2] betogen dat de raad ten onrechte de bestaande burgerwoning niet als zodanig heeft bestemd. In dit verband wijzen zij erop dat andere woningen aan de Plasweg wel als zodanig zijn bestemd en dat niet zeker is of de door hen gewenste bedrijfsvoering rendabel zal zijn. In dat kader betogen zij dat ten onrechte de aangrenzende gronden van hun paardenbedrijf niet als weidegrond kunnen worden gebruikt en dat ten onrechte een bebouwingspercentage van 20 op hun bouwvlak is voorzien, zodat er geen uitbreiding van het bedrijf met een rijhal gerealiseerd kan worden. Voorts voorziet het plan volgens [appellanten sub 2] ten onrechte in de mogelijkheid om de agrarische bestemming te wijzigen in een groenbestemming.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan het verzoek van [appellanten sub 2] om de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten op de gronden aan de [locatie 3] positief te bestemmen tegemoet is gekomen. Het is niet ongebruikelijk om bij een agrarische bestemming de woning van de agrarische bedrijfsvoerder als bedrijfswoning aan te merken, omdat er een functionele verbondenheid bestaat tussen het bedrijf en de woning. Voorts wordt hiermee aangesloten op de regeling in het voorheen geldende plan waarin aan de gronden eveneens een agrarische bestemming is toegekend en de woning als bedrijfswoning is aangemerkt.
Verder acht de raad de vrees van [appellanten sub 2] dat in de toekomst geen duurzaam bedrijf kan worden opgebouwd niet terecht, omdat, zoals in de zienswijzennota reeds is aangegeven, het gebruik van aangrenzende gronden als weidegronden, hoewel de planregels het niet toelaten, wel wordt toegestaan. Met betrekking tot het betoog over het bebouwingspercentage stelt de raad zich op het standpunt dat een bebouwingspercentage van 30 zoals [appellanten sub 2] wensen, onaanvaardbaar is, omdat ingrijpende uitbreidingen van het bedrijf niet passen binnen een groene en recreatieve zone. Om uitbreiding in beperkte mate toe te staan is in het bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 20 toegekend aan het perceel [locatie 3].
Ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid merkt de raad op dat artikel 3.6 van de planregels abusievelijk spreekt over "Agrarisch-Sierteelt (A-ST)" en daarmee voor het perceel van [appellanten sub 2] geen betekenis heeft.
2.6.2. Aan het perceel [locatie 3] is blijkens de verbeelding de bestemming "Agrarisch-Paardenpension/Paardenstalling (A-P)" toegekend. Ingevolge artikel 3.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenpension / -fokkerij;
b. gebouwen ten behoeve van het onder a genoemde bedrijf;
c. één bedrijfswoning;
d. aanbouwen, uitbouwen, en bijgebouwen bij de bedrijfswoning.
Ingevolge artikel 1.7 van de planregels is een bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
Aan de gronden die direct grenzen aan de gronden gelegen aan de Plasweg 16a is de bestemming "Groen (G)" toegekend.
Ingevolge artikel 5.1 van de planregels zijn de zonder voor "Groen" aangewezen gronden zonder nadere aanduiding bestemd voor openbare groenvoorzieningen, fiets-, voet- en ruiterpaden, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen, speeltoestellen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen en watergangen, aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, objecten van beeldende kunst, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, waterpartijen en plas- en draszones, ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer, de aanleg en instandhouding van een ecologische verbindingszone met de daarbij behorende voorzieningen en extensieve dagrecreatie.
In artikel 3.6 van de planregels is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro de bestemming "Agrarisch-Sierteelt" kan wijzigen in de bestemming "Groen (G)".
2.7. Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat door middel van de wijzigingsbevoegdheid ingevolge artikel 3.6 van de planregels de bestemming van hun gronden kan worden gewijzigd, overweegt de Afdeling dat deze wijzigingsbevoegdheid niet op de bestemming "Agrarisch-Paardenpension/Paardenstalling (A-P)" ziet, zodat op grond van deze wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming van de gronden van [appellanten sub 2] niet kan worden gewijzigd in de bestemming "Groen (G)". Hieruit vloeien derhalve geen beperkingen voor de bedrijfsvoering van [appellanten sub 2] voort.
Over het betoog dat de woning op het perceel [locatie 3] ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning, overweegt de Afdeling dat het in beginsel niet ongebruikelijk is een woning bij een agrarisch bedrijf als bedrijfswoning te bestemmen, omdat een functionele verbondenheid tussen de woning en het bedrijf aangenomen kan worden. In dat geval mag wel worden verondersteld dat voor het agrarisch bedrijf van [appellanten sub 2] een zodanige regeling in het plan wordt opgenomen dat een rendabele bedrijfsvoering mogelijk is.
[appellanten sub 2] hebben ter zitting onweersproken gesteld dat het gebruik van de aangrenzende gronden als weidegrond noodzakelijk is voor hun bedrijfsvoering. Gelet op de aan deze gronden toegekende bestemming "Groen (G)" is het gebruik van deze gronden voor het weiden van paarden echter niet toegestaan. Hoewel de raad zich zowel in het verweerschrift als ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat hij het gebruik van de aangrenzende gronden door [appellanten sub 2] toestaat onder verwijzing naar de nota beantwoording zienswijzen, overweegt de Afdeling dat deze nota geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan en er niet toe leidt dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Groen (G)" voor het weiden van paarden anders dan op grond van het in de planregels opgenomen overgangsrecht is toegestaan. Voorts is niet in geschil dat de bestaande bebouwing op het perceel bijna 20% van het perceel beslaat, zodat het [appellanten sub 2] zo goed als onmogelijk wordt gemaakt om uit te breiden.
De Afdeling oordeelt dat indien een positieve bedrijfsbestemming wordt toegekend, een goede ruimtelijke ordening met zich brengt dat alle belangen van het bedrijf in de afweging moeten worden betrokken. Nu anders dan op grond van het in het plan opgenomen overgangsrecht geen gebruik kan worden gemaakt van de aangrenzende gronden voor het weiden van de paarden en [appellanten sub 2] onweersproken hebben gesteld dat uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is voor een rendabele bedrijfsvoering heeft de raad de belangen van [appellanten sub 2] onvoldoende in zijn afweging betrokken.
2.8. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen met de bestemming "Groen (G)" direct grenzend aan het bedrijf, de bestemming "Agrarisch-Paardenpension/Paardenstalling (A-P)" en de aanduiding "20%" op het perceel [locatie 3], strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
Het beroep van [appellanten sub 2] met betrekking tot [locatie 4]
2.9. [appellanten sub 2] betogen dat ten onrechte de bedrijfsloods achter hun woning aan de [locatie 4] niet als zodanig is bestemd. Zij wensen de huidige situatie, waarin de exploitatie van de bedrijfsloods los staat van het bestaande woonhuis, te handhaven. Indien de opslagloods niet als zodanig wordt bestemd, dient aan de gronden een wijzigingsbevoegdheid te worden toegekend die voorziet in compensatie in de vorm van twee nieuw te bouwen woningen.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het vanuit beleidsmatig noch vanuit ruimtelijk oogpunt wenselijk is om de huidige bedrijfsactiviteiten van een positieve bestemming te voorzien en ter plaatse een bedrijfsfunctie te bestemmen. In dit verband stelt de raad zich op het standpunt dat er ruimtelijk gezien sprake is van één erf en dat de daarop voorkomende bebouwing, te weten het woonhuis met opstallen en de loods, als samenhangend kan worden gezien. Een zelfstandige bestemming acht de raad daarom niet mogelijk. Daarnaast merkt de raad op dat een bedrijfsbestemming voor de loods planologisch gezien niet aanvaardbaar wordt geacht, omdat een dergelijke bestemming niet in de bestemde groene zone past. Tevens zou een positieve bestemming in strijd zijn met (inter)gemeentelijk beleid, aldus de raad.
Ten aanzien van de bebouwing van de loods merkt de raad op dat het de intentie was om de bebouwingsmogelijkheid als zodanig in het bestemmingsplan op te nemen, maar dat artikel 10.2.2 van de planregels hierin abusievelijk niet voorziet en de bebouwing van de opstal aldus onder het overgangsrecht is gebracht.
2.9.2. In het plan is aan het perceel [locatie 4] ter plaatse van de bedrijfsloods, voor zover thans van belang, de bestemming "Wonen (W)" en de aanduiding "erf" toegekend.
Ingevolge artikel 10.1 van de planregels zijn de voor "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten en daarbij behorende tuinen, erven en water.
Ingevolge artikel 10.2.2, aanhef en onder g, van de planregels mogen op de gronden met de aanduiding "erf" bouwwerken geen gebouwen zijnde en bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, ten dienste van de bestemming. Daarbij dient in acht te worden genomen dat de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde maximaal 75 m² per woning bedraagt, met dien verstande dat het huidige bebouwde oppervlak niet mag worden uitgebreid.
Ter zitting is vastgesteld dat de bedrijfsloods een oppervlakte heeft van 1500 m² en in overeenstemming met een daartoe verleende bouwvergunning is opgericht.
2.9.3. Gelet op de planregels zoals weergegeven in overweging 2.9.2 is de bebouwing van de loods, anders dan de raad heeft beoogd, niet als zodanig bestemd, maar onder het overgangsrecht gebracht.
2.10. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" gelegen aan de [locatie 4] ter plaatse van de loods, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellanten sub 2] is ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De overige beroepsgronden met betrekking tot dit plandeel behoeven geen bespreking.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.11. [appellant sub 3] betoogt dat een deel van zijn woning ten onrechte niet als zodanig is bestemd, terwijl hij de raad hierop heeft gewezen en hem is toegezegd dat de verbeelding aan de feitelijke situatie zou worden aangepast.
[appellant sub 3] betoogt voorts dat de grond achter zijn woning ten onrechte niet is aangemerkt als erf, ondanks dat dit in de beantwoording van de zienswijze door de raad is toegezegd.
Voorts is de strook met de bestemming "Tuin (T)" aan de voorzijde van de woning ten onrechte niet doorgetrokken tot aan de perceelsgrens van [locatie 3], aldus [appellant sub 3].
2.11.1. De raad stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er ten aanzien van de tuin nooit een toezegging is gedaan.
De raad ontkent niet dat de toezegging ten aanzien van de aanduiding "erf" niet is nagekomen. Echter, de erfbebouwingsregeling zal overeenkomstig op het perceel van [appellant sub 3] worden toegepast, zodat er geen problemen worden verwacht bij initiatieven om erfbebouwing te realiseren.
2.11.2. [appellant sub 3] woont op het perceel [locatie 5]. Aan dit perceel zijn de bestemmingen "Wonen (W)" en "Tuin (T)" toegekend met de aanduidingen "2-maximum aantal wooneenheden" en "wrc-waarde cultuurhistorie". De gronden zijn niet voorzien van de aanduiding "erf".
2.11.3. Ten aanzien van het betoog over de woning heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande woning deels in de bestemming "Groen (G)" ligt. Uit de overgelegde stukken volgt dat de raad de verbeelding naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 3] heeft aangepast. Derhalve oordeelt de Afdeling dat dit betoog faalt.
Met betrekking tot de erfbebouwingsregeling overweegt de Afdeling dat de raad blijkens het verweerschrift heeft beoogd om de desbetreffende gronden onder de erfbebouwingsregeling te laten vallen, maar dat dit niet in het bestemmingsplan is bepaald. De raad heeft dit ter zitting bevestigd. Anders dan de raad stelt, biedt de enkele toezegging dat de erfbebouwingsregeling van toepassing zal zijn op de gronden van [appellant sub 3] niet voldoende waarborgen voor [appellant sub 3], omdat het plan het toetsingskader vormt voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. In zoverre heeft de raad niet bereikt wat hij heeft beoogd. Gelet hierop is het plan in zoverre niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldig vastgesteld.
Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gewenste vergroting van de bestemming "Tuin (T)" overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] dit betoog in zijn zienswijze aan de raad kenbaar heeft gemaakt. In de beantwoording van de zienswijze is de raad niet expliciet op dit betoog van [appellant sub 3] ingegaan. Ook anderszins is dit in de nota beantwoording zienswijzen onbesproken gebleven. Hieruit volgt dat het plan in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld. 15 december 2010
2.12. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit ten aanzien van het plandeel gelegen achter de woning van [appellant sub 3] aan de [locatie 5] met de bestemming "Wonen (W)", voor zover daaraan niet de aanduiding "erf" is toegekend, en het plandeel met de bestemming "Groen (G)", gelegen tussen de bestemming "Tuin (T) op het perceel [locatie 5] en de bestemming "Tuin (T)" op het perceel [locatie 3], zijn genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Voorts is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen (G)" gelegen naast de woning [locatie 5] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het overige door [appellant sub 3] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre ongegrond.
Samenhang
2.13. Gelet op de samenhang tussen de gronden van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2], en [appellant sub 4] met de bestemming "Groen (G)" en de overige gronden met deze bestemming in het plan, ziet de Afdeling aanleiding om alle plandelen met de bestemming "Groen (G)" te vernietigen.
Proceskosten
2.14. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 4] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] geheel en de beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 1] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Waddinxveen van 17 juni 2009 waarbij het bestemmingsplan "Vredenburghzone" is vastgesteld, voor zover daarbij de volgende plandelen zijn vastgesteld:
a. de plandelen met de bestemming "Groen (G)";
b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Paardenpension/Paardenstalling (A-P)" en de aanduiding "20%" ter plaatse van het perceel [locatie 3];
b. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" ter plaatse van de loods op het perceel [locatie 4];
c. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" ter plaatse van het perceel [locatie 5], met uitzondering van het gedeelte waarop de ter plaatse aanwezige woning staat;
d. de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied" op de plandelen met de bestemming "Wonen (W) en "Tuin (T)" ter plaatse van het perceel [locatie 2];
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 4] en [appellanten sub 1] voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Waddinxveen tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appelanten sub 1] tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellanten sub 2] tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellant sub 3] tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Waddinxveen aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3];
- € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 4], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Huszar
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
533-668.