ECLI:NL:RVS:2010:BO7335

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004903/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om vergoeding van planschade door het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde. Het college had op 21 juli 2009 het verzoek afgewezen, waarna de rechtbank Groningen op 12 april 2010 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betogen dat de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) niet onafhankelijk is en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hun verzoek geen grond voor vergoeding van planschade vormt.

De Raad van State overweegt dat de SAOZ als onafhankelijke deskundige kan worden beschouwd en dat appellanten geen concrete omstandigheden hebben aangevoerd die het advies van de SAOZ in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat de weigering van bouwvergunningen voor een ligboxenstal, kuikenschuren en een woning op het perceel niet kan leiden tot vergoeding van planschade, omdat deze weigering niet valt onder de in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) genoemde besluiten. Ook de uitvoering van het Waterplan en de verhoging van het waterpeil zijn geen ruimtelijke besluiten die onder de WRO vallen, waardoor schadevergoeding op basis daarvan niet mogelijk is.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de door appellanten aangevoerde gronden geen basis vormen voor vergoeding van planschade. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004903/1/H2.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 april 2010 in zaak nr. 09-1218 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college een verzoek van [appellanten] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2010, verzonden op 13 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door K. Gringhuis, werkzaam bij de gemeente Vlagtwedde, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
a. de bepalingen van een bestemmingsplan,
b. het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 of 19,
c. het besluit tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 40, of van een vergunning of andere beschikking ingevolge artikel 41,
d. de aanhouding van het besluit omtrent het verlenen van een bouw- of aanlegvergunning ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet dan wel ingevolge artikel 46, tweede lid,
e. aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, tweede of vijfde lid,
f. het koninklijk besluit als bedoeld in artikel 66, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellanten] zijn sedert 26 oktober 1977 eigenaren van het perceel met aardappelbewaarloods aan de [locatie 1] te [plaats] en het perceel met woonboerderij, aan de [locatie 2] te [plaats]. Zij hebben verzocht om vergoeding van planschade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de weigering van bouwvergunningen voor een ligboxenstal, kuikenschuren en woning op het perceel [locatie 1], de uitvoering van het Waterplan en verhoging van het waterpeil in de nabijheid van het perceel [locatie 2] en de vermindering van de gebruiksmogelijkheden van het perceel aan de [locatie 1] door natuurontwikkeling ter plaatse.
2.4. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). In het advies van juni 2009 oordeelt de SAOZ dat het verzoek geen betrekking heeft op planologische maatregelen als bedoeld in artikel 49 van de WRO en reeds daarom moet worden afgewezen. Het college heeft dit advies aan het besluit van 21 juli 2009, gehandhaafd bij besluit van 10 november 2009, ten grondslag gelegd.
2.5. [appellanten] betogen in de eerste plaats dat de SAOZ niet onafhankelijk kan zijn, zolang alleen de gemeente daarop een beroep kan doen en de SAOZ de enige instantie is die advies uitbrengt.
2.5.1. Daargelaten dat het betoog berust op een onjuiste voorstelling van zaken, aangezien de SAOZ niet alleen advies uitbrengt aan overheden en het voorts niet de enige instantie is die op het gebied van planschade advies uitbrengt aan overheden, is de SAOZ volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (o.a. de uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr.
200904677/1) te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Het college mag in beginsel dan ook op een door de SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellanten] geen concrete omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ van juni 2009 niet als onpartijdig of onafhankelijk is aan te merken. Het betoog faalt derhalve.
2.6. Het betoog van [appellanten] dat de SAOZ er aan voorbij is gegaan dat het bestemmingsplan ten onrechte niet is aangepast, nadat bij de ruilverkaveling Vlagtwedder Essen in 1976 de feitelijke situatie ter plaatse van hun percelen is gewijzigd, kan niet leiden tot het ermee beoogde doel. In deze procedure gaat het om de vraag of [appellanten] schade hebben geleden als gevolg van een planologische wijziging. Ter beoordeling ligt niet voor of een nieuw bestemmingsplan had moeten worden vastgesteld.
2.7. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hetgeen zij aan hun planschadeverzoek ten grondslag hebben gelegd, geen planologische verslechteringen inhoudt en derhalve het college op goede gronden heeft besloten het verzoek af te wijzen.
2.7.1. [appellanten] hebben in de eerste plaats aan hun verzoek om planschadevergoeding ten grondslag gelegd dat bouwvergunningen voor een ligboxenstal, kuikenschuren en woning op het perceel [locatie 1] zijn geweigerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (o.a. de uitspraken van 18 februari 2009 in zaak nr. 200803817/1 en 2 september 2009 in zaak nr.
200900152/1) is in artikel 49, eerste lid, van de WRO limitatief bepaald welke besluiten aan een planschadeverzoek ten grondslag kunnen worden gelegd. De weigering van een bouwvergunning wordt in die bepaling niet genoemd, zodat, naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, de weigering bouwvergunningen te verlenen voor een ligboxenstal, kuikenschuren en woning op het perceel [locatie 1] in beginsel geen grond kan opleveren voor vergoeding van planschade. Naar de rechtbank evenzeer met juistheid heeft overwogen, kan dat anders zijn, als de weigering gerelateerd is aan elkaar opvolgende planologische regimes die nadeliger uitvallen. Ter beantwoording ligt derhalve voor, de vraag of, nadat [appellanten] eigenaren zijn geworden van het perceel aan de [locatie 1], een wijziging van het planologische regime heeft plaatsgevonden waardoor de gevraagde bouwvergunningen zijn geweigerd, terwijl die onder het voorheen geldende planologische regime wel zouden zijn verleend.
[appellanten] hebben in 1977 het perceel [locatie 1] in eigendom verkregen. Op grond van het destijds geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Vlagtwedde 1967-I" rustte op dat perceel toen de bestemming "agrarische doeleinden, categorie C". Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn die gronden bestemd voor akkerbouw, tuinbouw, veehouderij, veeteelt of enige andere tak van bodemcultuur. Bij Koninklijk besluit van 4 december 1974 is aan de overige leden van artikel 8 goedkeuring onthouden, onder meer omdat de ten behoeve van bestaande agrarische veredelingsbedrijven geopende vrijstellingsmogelijkheid inzake de bouw van bijzondere agrarische gebouwen in redelijkheid ook ten behoeve van de bestaande grondgebonden agrarische bedrijven zou behoren te worden geboden. In 1979 is het bestemmingsplan herzien. Daarbij is de bestemming van het perceel niet gewijzigd. Aan artikel 8 is evenwel een vijfde lid toegevoegd, waarin onder meer is bepaald dat bij op 10 april 1969 bestaande bijzondere agrarische gebouwen, nieuwe bijzondere agrarische gebouwen alsmede een bedrijfswoning kunnen worden gebouwd, mits het college daarvoor vrijstelling heeft verleend. Voorts is in het zevende lid van artikel 8 bepaald dat het college van genoemde vrijstellingsbevoegdheid eerst gebruik kan maken, nadat van gedeputeerde staten een schriftelijke verklaring is ontvangen dat zij daartegen geen bezwaar hebben. Nu de in artikel 1, aanhef en onder p, van de planvoorschriften opgenomen opsomming van bijzondere agrarische gebouwen niet limitatief is, bestaat geen grond voor het oordeel dat de ligboxenstal en de kuikenschuren, waarvoor bouwvergunningen zijn aangevraagd, daar niet onder vallen. Dat betekent dat, ook na herziening van het bestemmingsplan, de oprichting daarvan op het perceel [locatie 1] mogelijk is. Hetzelfde geldt voor de oprichting van een bedrijfswoning. Het feit dat een vrijstelling vereist is doet daaraan op zichzelf niet af. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden staande gehouden dat, voor zover de bouwvergunningen zijn geweigerd, van een planologische verslechtering sprake is.
2.7.2. [appellanten] hebben aan hun planschadeverzoek voorts ten grondslag gelegd dat zij schade lijden als gevolg van de uitvoering van het Waterplan en de verhoging van het waterpeil in de nabijheid van het perceel [locatie 2].
Op 1 september 2007 heeft het college een Concept Regionaal Waterplan Westerwolde aan de raad gezonden. Dit plan, dat door het Waterschap Hunze en Aa's en een aantal gemeentes is opgesteld, vormt de onderlegger voor de watertoets en voorziet in maatregelen om het watersysteem op orde te brengen. Het verhogen van het peilbesluit tot 2,90 m+ NAP, evenals het graven van een sloot in de nabijheid van het perceel [locatie 2], zijn uitwerkingen van het Waterplan. Het betreft geen ruimtelijke besluiten als bedoeld in artikel 49 van de WRO, zodat de schade die [appellanten] als gevolg daarvan stellen te lijden, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, evenmin op grond van die bepaling voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat [appellanten] zich mogelijk kunnen wenden tot het waterschap om de schade die zij stellen te zullen lijden als gevolg van de verhoging van het waterpeil en het graven van watergangen te verhalen.
2.7.3. [appellanten] hebben tot slot aan hun planschadeverzoek ten grondslag gelegd dat als gevolg van natuurontwikkelingen de gebruiksmogelijkheden van het perceel aan de [locatie 1] zijn verminderd.
Zoals hiervoor overwogen is de bestemming van het perceel [locatie 1] bij de herziening van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Vlagtwedde 1967-I" niet gewijzigd. Dat betekent dat het perceel nog steeds de bestemming "agrarische doeleinden, categorie C" heeft en bestemd is voor akkerbouw, tuinbouw, veehouderij, veeteelt of enige andere tak van bodemcultuur. Het uitoefenen van een agrarisch bedrijf blijft onverminderd toegestaan. Dat, naar het college ter zitting te kennen heeft gegeven, in de buurt van het perceel inmiddels een Natura 2000-gebied is aangewezen, is hier niet van belang, reeds omdat dit geen planologische wijziging als bedoeld in artikel 49 van de WRO betreft. Bovendien vormt dit, naar het college uiteen heeft gezet, geen beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel. Dat in het verleden een bouwvergunning voor een bedrijfswoning op het perceel is geweigerd, geeft geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat daaraan, naar niet is betwist, ten grondslag is gelegd dat [appellanten] geen agrarisch bedrijf meer uitoefenden. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook in zoverre van een planologische verslechtering geen sprake is.
2.7.4. De conclusie is dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat hetgeen [appellanten] aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd geen grond voor vergoeding van planschade vormt en het college derhalve op goede gronden het verzoek heeft afgewezen.
2.8. Voor zover [appellanten] bij brief van 26 oktober 2010 hebben verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2001 in zaak nr. 200101548/1, kan dat in deze procedure niet aan de orde komen. Daartoe dient een apart verzoek om herziening van die uitspraak te worden ingediend.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
502.