201004576/1/H3.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 31 maart 2010 in zaak nr. 09/7627 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het college de aanvraag van [appellanten] om een uitwegvergunning ter plaatse van het adres [locatie] te Wassenaar (hierna: het adres), afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2010, waar [appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. S.W. Knoop en mr. H.M.E.M. van den Berg, beiden advocaat te Zwolle, en het college vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Wassenaar (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg.
Ingevolge het derde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
2.2. Het college heeft de vergunning geweigerd, en die weigering in bezwaar gehandhaafd in het belang van de bruikbaarheid en het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Volgens het college gaat realisering van de uitweg ten koste van een algemene parkeerplaats, hetgeen het college niet wenselijk acht gelet op de hoge parkeerdruk in de Burchtlaan. Voorts acht het college de uitweg niet wenselijk met het oog op het veilig en doelmatig gebruik van de weg, nu deze in een bocht zal zijn gelegen.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het belang van de bruikbaarheid van de weg aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Zij heeft hiertoe overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanleg van de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats die voor een ieder bruikbaar is en de parkeerdruk ter plaatse hoog is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door aanleg van de uitweg het veilig en doelmatig gebruik van de weg in geding komt nu de uitweg in een bocht van de weg is gelegen. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellanten] op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het college heeft volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat de situatie op het door [appellanten] aangedragen adres niet vergelijkbaar is met hun situatie.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat aanleg van de uitweg niet tot gevolg heeft dat een parkeerplaats vervalt. Na aanleg van de uitweg kan volgens hen nog steeds hetzelfde aantal auto's parkeren als nu mogelijk is. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het college in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld, nu het college slechts stelt dat de parkeerdruk in de Burchtlaan hoog is en deze stelling niet met een verkeerskundig onderzoek of tellingen heeft gestaafd, aldus [appellanten]. Ook heeft de rechtbank volgens hen ten onrechte overwogen dat het college de uitwegvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Zij betogen dat dit belang niet aanwezig is, nu de uitweg zal zijn gesitueerd in een flauwe bocht waarbij voldoende zicht is voor automobilisten. Daarnaast heeft de rechtbank niet onderkend dat het college bij de afweging van belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 8 september 2009. Ten slotte betogen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Ter onderbouwing van hun betogen hebben [appellanten] een rapport van Royal Haskoning, van 15 juni 2010 (hierna: het rapport) overgelegd.
2.5. Het was aan het college om de verzochte uitwegvergunning te verlenen of te weigeren. De rechtbank diende de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid terughoudend te toetsen. Onderzocht moest worden of het college de gevraagde uitwegvergunning in het licht van de in artikel 2.1.5.3, derde lid, onder a en b, van de APV opgenomen weigeringsgronden in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verlies van een voor iedereen toegankelijke parkeerplaats ten opzichte van het ontstaan van een uitsluitend aan [appellanten] voorbehouden parkeerplaats, een vermindering van de openbare parkeercapaciteit betekent. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in het bij de rechtbank bestreden besluit, de nadere toelichting in het verweerschrift in beroep en de ter zitting bij de rechtbank gegeven toelichting, voldoende heeft gemotiveerd dat de parkeerdruk ter plaatse hoog is, zodat het verlies van een openbare parkeerplaats de weg minder bruikbaar maakt. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat de Burchtlaan in het centrum van Wassenaar in de nabijheid van winkels en het Cultureel Centrum Warenar is gelegen. Voorts heeft de rechtbank hierbij terecht in aanmerking genomen dat het college zich, gelet op het feit dat de Burchtlaan net buiten de zogenoemde blauwe zone of parkeerschijfzone is gesitueerd waar slechts voor beperkte duur kan worden geparkeerd, op het standpunt heeft mogen stellen dat in de Burchtlaan veel wordt geparkeerd. In het rapport wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel. Hieruit volgt niet dat het college van een onjuiste situatie ter plekke is uitgegaan. Ook uit het rapport volgt, zoals ook het college stelt, dat in de Burchtlaan veelvuldig wordt geparkeerd. Dat het college ter plaatse geen verkeerskundig onderzoek of verkeerstellingen heeft uitgevoerd, biedt, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat het besluit van 8 september 2009 niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid minder gewicht aan de belangen van [appellanten] bij verlening van de gevraagde uitwegvergunning heeft kunnen toekennen dan aan het algemene belang van de bruikbaarheid van de weg.
Nu de gevraagde vergunning reeds daarom op goede gronden is geweigerd, behoeft hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ten aanzien van het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg geen bespreking.
2.5.2. De rechtbank heeft ten slotte, anders dan [appellanten] betogen, terecht en op goede gronden geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen genoemde uitwegen vergelijkbare gevallen betreffen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010