201001909/1/H1.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 februari 2010 in zaak nrs. 09/976, 09/985, 09/987 en 09/988 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl.
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het tijdelijk oprichten van 1453 woonunits, een plaza, een receptie-unit, een directie-unit en een hydrofoor ten behoeve van tijdelijke huisvesting van maximaal 1200 werknemers op het perceel aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college het besluit van 1 september 2009 gewijzigd, in die zin dat de ontheffing in werking treedt met ingang van de zevende week na de dag, waarop zij is bekend gemaakt, tenzij gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. In dat geval wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
Bij uitspraak van 12 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghoudster een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college het besluit van 1 september 2009 gewijzigd, in die zin dat de bouwvergunning is gewijzigd wat betreft het type woonunit en de capaciteit van de brandkranen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2010, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J. Terpstra en L.J. Uilenberg, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [hotelmanager] van Van der Valk hotel Groningen-Zuidbroek, en mr. V.M.Y. van 't Lam, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat een hoger beroepschrift de gronden van het hoger beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 kan het hoger beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. [appellante] heeft de gronden van haar hoger beroep niet vermeld in het hoger beroepschrift. Bij aangetekend verzonden brief van 23 februari 2010 is [appellante] gewezen op dit verzuim en is zij tot en met 23 maart 2010 in de gelegenheid gesteld het te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Omdat [appellante] de gronden van het hoger beroep niet tijdig heeft ingediend, heeft de Afdeling bij uitspraak van 9 april 2010 in zaak nr. 201001909/2/H1, na vereenvoudigde behandeling, het hoger beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 2 juli 2010 heeft de Afdeling in zaak nr. 201001909/3/H1 het tegen de uitspraak van 9 april 2010 gedane verzet gegrond verklaard, omdat het er voor moet worden gehouden dat [appellante] tijdig om verlenging van de termijn heeft gevraagd.
2.3. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de Afdeling te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, gelezen in samenhang met voormeld artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan indien de Afdeling het verzet gegrond verklaart en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2.4. De verzetsprocedure is uitsluitend gericht op beantwoording van de vraag of terecht tot vereenvoudigde behandeling van het hoger beroep is overgegaan en derhalve of aan het kennelijkheidsvereiste is voldaan. Het in de uitspraak op verzet gegeven oordeel over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellante] heeft derhalve geen verdere strekking dan dat niet aan voormeld kennelijkheidsvereiste is voldaan. De vraag of [appellante] de gronden van het hoger beroep tijdig heeft ingediend, is derhalve thans in volle omvang aan de orde.
2.5. [appellante] heeft de gronden van het hoger beroep, na ommekomst van de krachtens artikel 6:6 van de Awb gestelde termijn, bij brief van 29 maart 2010 aangevuld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de overschrijding van de termijn in dit geval niet voor rekening van [appellante] dient te komen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] op 23 maart 2010 telefonisch om verlenging van de gestelde termijn voor het indienen van de gronden van het hoger beroep heeft gevraagd. Hiermee heeft zij niet gehandeld overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2006, waarin is bepaald dat een verzoek om verlenging van een door de Afdeling gestelde termijn moet worden gemotiveerd en binnen die termijn schriftelijk moet worden ingediend. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellante] tijdig om verlenging van de termijn heeft gevraagd. Nu [appellante] ter zitting heeft gesteld dat de medewerker van de Raad van State in het desbetreffende telefoongesprek te kennen heeft gegeven het verzoek om verlenging van de termijn intern te zullen bespreken, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat [appellante] uit dat gesprek heeft mogen afleiden dat verlenging van de termijn was verleend. Dat [appellante] er abusievelijk vanuit is gegaan dat voor het indienen van de gronden van het hoger beroep een termijn van zes weken na indiening van het hoger beroepschrift gold en zij de gronden, zoals zij heeft gedaan, op 29 maart 2010 nog kon indienen, kan er niet aan afdoen dat in voormelde brief duidelijk is vermeld dat zij tot en met 23 maart 2010 de gelegenheid had het in die brief geconstateerde verzuim te herstellen. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellante] door de gronden van het hoger beroep eerst op 29 maart 2010 in te dienen in verzuim is geweest.
2.6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010