201007784/2/R1.
Datum uitspraak: 13 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de raad en het college van burgemeester en wethouders van Grootegast (hierna in enkelvoud: de raad),
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college van gedeputeerde staten de raad een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), ertoe strekkende dat onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan zoals dat door de raad bij besluit van 1 juni 2010 is vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, en [verzoeker sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2010, beroep ingesteld. [verzoeker sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 31 augustus 2010. [verzoeker sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 13 september 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, heeft de raad de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, [verzoeker sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, voornoemd, [verzoeker sub 3] in persoon en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. F.H.J. Habraken, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens is de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, voornoemd, als partij gehoord.
Met toepassing van artikel 8:83, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de voorzitter het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college van gedeputeerde staten in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de gemeentelijke lijst van schets- en bouwplannen die door de reactieve aanwijzing zijn getroffen.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de voorzitter het onderzoek met toepassing van artikel 8:83, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft de raad het verzoek beperkt tot het onderdeel van de aanwijzing dat ertoe strekt dat de plandelen met de bestemming "Wonen" en de bijbehorende bestemmingsregeling uit artikel 30 van de planregels geen deel blijven uitmaken van het plan.
Het college van gedeputeerde staten acht artikel 30 van de planregels in strijd met artikel 4.27, vierde lid, van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de Omgevingsverordening), nu het eerstgenoemde artikel geen regeling bevat waarin de bestaande maatvoering is vastgelegd van voormalige agrarische bebouwing die in het verleden een functiewijziging naar wonen heeft ondergaan.
De raad betoogt dat de aanwijzing op dit punt te ruim is geformuleerd en daardoor ten onrechte ook ziet op percelen waaraan in het verleden een woonbestemming is toegekend en op percelen die nooit in gebruik zijn geweest ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
De raad acht een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening aanwezig voor 25 op een bijlage bij het verzoek genoemde percelen waarvoor bouwplannen zijn ingediend die in overeenstemming zijn met het plan, maar waarvoor als gevolg van de aanwijzing geen omgevingsvergunningen voor bouwen kunnen worden verleend.
2.2.1. De verzoeken van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] richten zich eveneens tegen dit onderdeel van de aanwijzing en specifiek in zoverre dit onderdeel van de aanwijzing ziet op de bestemming "Wonen" voor hun perceel [locatie 1] respectievelijk [locatie 2] te [plaats]. Deze percelen zijn ook vermeld op de hiervoor in 2.2 bedoelde bijlage bij het verzoek van de raad.
[verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben aangevoerd dat de aanwijzing afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen voor hun bouwplannen in de weg staat en dat zij daarom een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Artikel 4.27 van de Omgevingsverordening ziet op niet-agrarisch grondgebruik en luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
1) Een bestemmingsplan voorziet niet in de vestiging van nieuwe woningen en nieuwe niet-agrarische bedrijven.
3) Het eerste lid is niet van toepassing ingeval van hergebruik of verbouw van bestaande vrijkomende gebouwen.
4) Het bestemmingsplan stelt regels over het in het derde lid bedoelde hergebruik. Deze regels voorzien in ieder geval in het volgende:
c) de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
d) de sloop van monumentale gebouwen wordt zo veel mogelijk voorkomen.
2.4. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten bevestigd dat de aanwijzing niet is gebaseerd op concrete bezwaren tegen de bouwplannen die zijn ingediend voor de percelen van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en de 23 andere door de raad genoemde percelen.
Gelet hierop heeft de voorzitter het college van gedeputeerde staten verzocht deze bouwplannen alsnog te bezien en hem te berichten of en in hoeverre het college van gedeputeerde staten bezwaren heeft tegen uitvoering van deze bouwplannen waaraan de aanwijzing thans in de weg staat.
2.5. Ter zitting heeft het college ten aanzien van het bouwplan van [verzoeker sub 2] voor het perceel [locatie 1] aangegeven tegen uitvoering daarvan vooruitlopend op de uitspraak in de bodemprocedure geen bezwaren te hebben.
Nu de in geding zijnde bestemming "Wonen" voor dat perceel reeds in het ontwerpplan was opgenomen en daartegen - behoudens door het college - geen zienswijze was ingediend, en ook overigens niet is gebleken van belangen die zich tegen toekenning van die bestemming verzetten, ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van het plandeel [locatie 1] te [plaats] de voorlopige voorziening te treffen dat het bestemmingsvlak "Wonen" en artikel 30 van de planregels geacht moeten worden deel uit te maken van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" zoals dat door de raad bij besluit van 1 juni 2010 is vastgesteld en moet worden geacht in werking te zijn getreden wat betreft dit plandeel.
2.6. Bij brief van 24 november 2010 heeft het college ten aanzien van het bouwplan van [verzoeker sub 3] voor het perceel [locatie 2] verklaard dat, gezien de voorgeschiedenis van het bouwplan en de omstandigheid dat momenteel een afwijkende regeling als bedoeld in artikel 4:28, lid 1, van de Omgevingsverordening wordt ontwikkeld waarbinnen het bouwplan van [verzoeker sub 3] past, de bereidheid bestaat om voor dit concrete bouwplan ontheffing te verlenen van de Omgevingsverordening. Tegen uitvoering van dit bouwplan vooruitlopend op de uitspraak in de bodemprocedure heeft het college derhalve evenmin bezwaar.
Gebleken is dat de bestemming "Wonen" voor het plandeel [locatie 2] eerst bij de planvaststelling in het plan is opgenomen. Bij het treffen van een voorlopige voorziening dient derhalve rekening te worden gehouden met mogelijke belangen van derden. Gelet hierop zal de voorzitter de voorlopige voorziening treffen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" en de bijbehorende bestemmingsregeling uit artikel 30 van de planregels wat betreft het perceel [locatie 2] moeten worden geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" zoals dat op 1 juni 2010 is vastgesteld. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het college van burgemeester en wethouders dit deel van het bestemmingsplan onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna ingevolge artikel 6:8, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Awb de beroepstermijn een dag na de terinzagelegging aanvangt. Indien gedurende deze termijn geen voorlopige voorziening tegen dit deel van het bestemmingsplan wordt gevraagd, dan wel indien een dergelijke voorlopige voorziening wordt afgewezen, treedt het in werking. Dit deel van het bestemmingsplan vormt vervolgens het toetsingskader voor een door [verzoeker sub 3] aan te vragen omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
2.7. Ten aanzien van de bouwplannen voor de overige 23 op de bijlage bij het verzoek van de raad vermelde percelen, heeft het college zich bij brief van 30 november 2010 op het standpunt gesteld geen bezwaren te hebben ten aanzien van de bouwplannen voor de percelen Drachtsterweg 74 te Opende, Provincialeweg 184 te Opende, Bosweg 9 te Opende, Hoendiep 3 te Oldekerk, Polmalaan 8 te Kornhorn, Westerzand 22 te Sebaldeburen, Provincialeweg 109 te Opende, Scheiding 9 te Opende, Fanerweg 5 te Niekerk, Provincialeweg 1 te Kornhorn, Poelbuurt 3 te Opende, Scheiding 5 te Opende, Peebos 24 te Doezum, Peebos 21 te Opende, Westerzand 4 te Sebaldeburen, Havinga'sreed 7 te Grootegast en Westerzand 22 te Sebaldeburen, nu deze bouwplannen betrekking hebben op percelen die in het voorheen geldende plan reeds waren bestemd voor woondoeleinden.
Ten aanzien van de bouwplannen voor de percelen Kuzemerweg 7 te Sebaldeburen, Niekerkerdiep 4 te Niekerk en Zuiderweg 4 te Opende is het college gebleken dat de bouwplannen voor deze percelen zodanig zijn aangepast dat de aanwijzing niet in de weg staat aan uitvoering van die plannen en dat daarvoor inmiddels omgevingsvergunningen voor bouwen zijn verleend.
Tegen uitvoering van de bouwplannen voor de percelen Witsreed 4 te Kornhorn en Peebos 32 te Doezum heeft het college evenmin bezwaar. De Omgevingsverordening verzet zich niet tegen de aanleg van een paardenbak met twee lichtmasten en een mestplaat op het perceel Peebos 32. Het bouwplan voor het perceel Witsreed 4 past binnen de afwijkende regeling als bedoeld in artikel 4:28, lid 1, van de Omgevingsverordening die thans wordt ontwikkeld. Tegen uitvoering van deze bouwplannen vooruitlopend op de uitspraak in de bodemprocedure heeft het college derhalve geen bezwaar.
Ten aanzien van het perceel Provincialeweg 137 te Opende heeft het college wel bezwaar tegen uitvoering van de ingediende schetsplannen, omdat het daarin vervatte bouwvoornemen nog onduidelijk is.
2.8. Nu voor de bouwplannen voor de percelen Kuzemerweg 7 te Sebaldeburen, Niekerkerdiep 4 te Niekerk en Zuiderweg 4 te Opende reeds omgevingsvergunningen voor bouwen zijn verleend en onmiddellijke inwerkingtreding van de aanwijzing niet in de weg staat aan het gebruik maken van die vergunningen, bestaat voor die plandelen geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.8.1. Ten aanzien van de plandelen Drachtsterweg 74 te Opende, Provincialeweg 184 te Opende, Bosweg 9 te Opende, Hoendiep 3 te Oldekerk, Polmalaan 8 te Kornhorn, Westerzand 22 te Sebaldeburen, Provincialeweg 109 te Opende, Scheiding 9 te Opende, Fanerweg 5 te Niekerk, Provincialeweg 1 te Kornhorn, Poelbuurt 3 te Opende, Scheiding 5 te Opende, Peebos 24 te Doezum, Peebos 21 te Opende, Westerzand 4 te Sebaldeburen, Havinga'sreed 7 te Grootegast, Westerzand 22 te Sebaldeburen, Witsreed 4 te Kornhorn en Peebos 32 te Doezum is de voorzitter gebleken dat de in geding zijnde bestemming "Wonen" voor die plandelen reeds in het ontwerpplan was opgenomen en daartegen - behoudens door het college - geen zienswijze was ingediend. Nu ook overigens niet is gebleken van belangen die zich tegen toekenning van die bestemming verzetten, ziet de voorzitter hierin aanleiding ten aanzien van deze plandelen de voorlopige voorziening te treffen dat het bestemmingsvlak "Wonen" en artikel 30 van de planregels geacht moeten worden deel uit te maken van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" zoals dat door de raad bij besluit van 1 juni 2010 is vastgesteld en moet worden geacht in werking te zijn getreden wat betreft deze plandelen.
2.8.2. Nu het schetsplan voor het perceel Provincialeweg 137 te Opende nog geen duidelijkheid biedt of en in hoeverre de aanwijzing in de weg staat aan uitvoering van een bouwplan, overweegt de voorzitter dat het plandeel met de bestemming "Wonen" en de bijbehorende bestemmingsregeling uit artikel 30 van de planregels voor dit perceel voorziet in bouwmogelijkheden. Door het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat dit plandeel geacht wordt deel uit te maken van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" zoals dat is vastgesteld, kunnen onomkeerbare gevolgen ontstaan. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat dit plandeel waarop de aanwijzing betrekking heeft, het toetsingskader vormt voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter het treffen van een voorlopige voorziening, zoals verzocht, voor dit plandeel te verstrekkend.
Het verzoek dient derhalve voor het plandeel Provincialeweg 137 te Opende eveneens te worden afgewezen.
2.9. Het college dient ten aanzien van de raad en [verzoeker sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de plandelen met de bestemming "Wonen" en de bijbehorende bestemmingsregeling uit artikel 30 van de planregels die betrekking hebben op de percelen Westerland 28 te Sebaldeburen, Jouwer 12 te Sebaldeburen, Drachtsterweg 74 te Opende, Provincialeweg 184 te Opende, Bosweg 9 te Opende, Hoendiep 3 te Oldekerk, Polmalaan 8 te Kornhorn, Westerzand 22 te Sebaldeburen, Provincialeweg 109 te Opende, Scheiding 9 te Opende, Fanerweg 5 te Niekerk, Provincialeweg 1 te Kornhorn, Poelbuurt 3 te Opende, Scheiding 5 te Opende, Peebos 24 te Doezum, Peebos 21 te Opende, Westerzand 4 te Sebaldeburen, Havinga'sreed 7 te Grootegast, Westerzand 22 te Sebaldeburen, Witsreed 4 te Kornhorn en Peebos 32 te Doezum moeten worden geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" zoals dat op 1 juni 2010 is vastgesteld;
II. draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast op om onverwijld na verzending van deze uitspraak van de onder I bedoelde delen van het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" het plandeel voor het perceel [locatie 2] bekend te maken;
III. wijst het verzoek van de raad en het college van burgemeester en wethouders van Grootegast voor het overige af;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij de raad en het college van burgemeester en wethouders van Grootegast in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de raad en het college van burgemeester en wethouders van Grootegast, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 2] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2010