ECLI:NL:RVS:2010:BO8253

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004765/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering lichte bouwvergunning voor wijziging woning en balustrade

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 april 2010, waarin het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bunnik in stand bleven. Het college had op 29 april 2008 geweigerd om een lichte bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de zijgevel van de woning en het plaatsen van een balustrade. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had geweigerd, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 december 2010 behandeld. [appellant] voerde aan dat het college het gelijkheidsbeginsel had geschonden, omdat in andere wijken dakterrassen waren toegestaan die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Het college weerlegde deze claim door te stellen dat de situaties niet vergelijkbaar waren en dat in sommige gevallen geen vergunning was verleend of dat de dakterrassen zich in gebieden bevonden waar geen criteria voor dakterrassen golden.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 december 2010.

Uitspraak

201004765/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 6 april 2010 in zaak nr. 09/84 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bunnik (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] lichte bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de zijgevel en het plaatsen van een balustrade op de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.R. van Tilborg, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J. Eising, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de commissie Welstand en Monumenten Midden Nederland van 28 april 2004 dat het bouwplan in strijd is met de welstandsnota, omdat dakterrassen niet mogen worden aangebracht op aan- en bijgebouwen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 18 november 2008 in stand te laten, heeft miskend dat het college met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hij voert hiertoe aan dat uit door hem in beroep overgelegde foto's onder meer blijkt dat niet alleen in andere wijken dakterrassen zijn toegestaan die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, maar ook in zijn wijk, te weten op de adressen Speenkruid 2 en Singel 23. Ook zijn volgens hem dakterrassen op platte daken, waartoe toegang bestaat via een deur in de gevel en die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, toegestaan. Tegen de aanwezige illegale dakterrassen wordt niet handhavend opgetreden, aldus [appellant].
2.2.1. Het college heeft bij brief van 1 februari 2010 aan de rechtbank een toelichting gezonden, waarin het per door [appellant] overgelegde foto heeft vermeld, om welk adres het gaat. Voorts heeft het per adres betoogd, dat en waarom de situatie daar niet vergelijkbaar is met die, waarvoor [appellant] bouwvergunning heeft gevraagd. De situaties waarnaar [appellant] verwijst, betreffen volgens het college in acht gevallen een dakterras dat is gelegen in een gebied waarvoor de welstandsnota geen criterium voor dakterrassen voorschrijft; in zes gevallen is voor het desbetreffende dakterras bouwvergunning verleend vóór de inwerkingtreding van de welstandsnota op 1 juli 2004; in vijf gevallen is voor het dakterras geen bouwvergunning verleend en drie gevallen zien volgens het college niet op een dakterras, maar slechts op een deur of kozijn in de gevel. Ten slotte is in één geval, te weten Speenkruid 2, voor het desbetreffende dakterras ten onrechte een positief welstandsadvies gegeven en derhalve ten onrechte bouwvergunning verleend, aldus het college.
2.2.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank het gelijkheidsbeginsel ten onrechte niet geschonden heeft geacht door de weigering.
Dat een plat dak, waartoe via een deur in de gevel toegang bestaat, volgens [appellant] moet worden aangemerkt als een dakterras, maakt - wat hiervan zij - niet dat het om een met diens aanvraag om bouwvergunning vergelijkbaar geval gaat, reeds omdat het bouwplan, anders dan de door hem bedoelde gevallen, voorziet in een balustrade. Voorts bevinden de in andere wijken gelegen dakterrassen zich in gebiedstypen, waarvoor volgens de welstandsnota geen criteria voor dakterrassen gelden. Ten aanzien van Speenkruid 2 faalt het betoog, omdat het college onweersproken heeft gesteld dat het in dat geval ten onrechte bouwvergunning heeft verleend voor een bouwplan dat niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2009 in zaak nr.
200903273/1/H1), strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover, dat een bestuursorgaan in een eenmaal gemaakte fout moet volharden. Voorts doet zich in geval van Singel 23 evenmin een gelijk of gelijk te stellen geval voor, nu dat dakterras zonder vergunning is aangebracht. Ten slotte kan het, naar gesteld, uitblijven van handhavend optreden tegen illegale dakterrassen - wat hiervan verder zij - niet worden gelijk gesteld met de weigering om bouwvergunning te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
488.