ECLI:NL:RVS:2010:BO8262

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905045/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • J.G.C. Wiebenga
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere geluidgrenswaarden voor nieuw te bouwen woningen in Goese Schans te Goes

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Goes op 12 augustus 2008 hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor nieuw te bouwen woningen in de wijk Goese Schans te Goes, in verband met de geluidbelasting van een nabijgelegen industrieterrein en weg. Dit besluit werd op 28 mei 2009 ter inzage gelegd. [appellante], een onderneming gevestigd te Goes, heeft op 8 juli 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit, met aanvullende gronden op 31 juli 2009. Tijdens de zitting op 23 augustus 2010 waren zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd door hun advocaten en deskundigen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat [appellante] als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden invloed heeft op de bedrijfsvoering van [appellante]. De Afdeling heeft ook de beroepsgronden van [appellante] beoordeeld, waaronder de vraag of het college bevoegd was om hogere geluidgrenswaarden vast te stellen en of er voldoende onderzoek was gedaan naar de cumulatie van geluid van de industrie en de weg.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de door [appellante] aangevoerde gronden niet voldoende waren om het besluit van het college te vernietigen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college op juiste wijze heeft gehandeld en dat de vastgestelde hogere geluidgrenswaarden niet in strijd zijn met de Wet geluidhinder. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 22 december 2010.

Uitspraak

200905045/1/M3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), gevestigd te Goes,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Goes (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein en vanwege een weg, voor nieuw te bouwen woningen in de wijk Goese Schans te Goes. Dit besluit is op 28 mei 2009 ter inzage gelegd.
Tegen onder meer dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nadere memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg en L. Sturrus, deskundige, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Belanghebbendheid
2.1. Het college betoogt dat [appellante] niet als belanghebbend bij de hogere waarden besluiten is aan te merken.
2.1.1. Naar het oordeel van de Afdeling is het besluit tot vaststelling van hogere waarden een voorwaarde voor het realiseren van woningbouw in de omgeving van de bedrijven van [appellante]. Bij zo'n besluit zijn diegenen belanghebbend die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in hun belangen wordt geraakt. Het is aannemelijk dat [appellante] belanghebbend is, aangezien uit de woningbouw beperkingen voor haar bedrijfsvoering kunnen voortvloeien.
Omvang beroep
2.2. In het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, beide niet alleen gericht tegen het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden maar ook tegen andere besluiten, zijn in verband met de vaststelling van hogere grenswaarden geen gronden aangevoerd, maar is verwezen naar eerder ingediende zienswijzen, die als herhaald en ingelast worden beschouwd. Deze zienswijzen hebben uitsluitend betrekking op het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor zover dit ziet op de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein.
2.3. Eerst bij nadere memorie van 9 augustus 2010 heeft [appellante] gesteld dat geen onderzoek zou zijn gedaan naar de cumulatie van industrielawaai en weglawaai. Bij deze nadere memorie is, kort samengevat, voorts nog aangevoerd dat de kades van [appellante] ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten en dat de geluidcontouren zijn beïnvloed door thans gesloopte bebouwing van derden. Ter zitting heeft [appellante], samengevat, aangevoerd dat niet is gebleken dat het verzoek om vaststellen van hogere geluidgrenswaarden is getoetst aan artikel 5.4 van het Besluit geluidhinder en dat de motivering van het besluit te kort schiet, onder meer omdat onvoldoende is aangegeven of de toepassing van maatregelen onvoldoende doeltreffend zou zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is het aanvoeren van deze gronden in dit stadium in strijd met de goede procesorde, nu van het college niet kan worden gevergd hierop ter zitting te reageren en nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund. De Afdeling laat deze gronden daarom bij de beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een industrieterrein buiten beschouwing.
Wettelijk kader
2.4. Ingevolge artikel 44 van de Wet geluidhinder is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone, behoudens artikel 45, 50 dB(A).
Ingevolge artikel 45 van deze wet kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van deze wet zijn de artikelen 44 en 45 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen, met dien verstande dat de vast te stellen waarde 55 dB(A) niet te boven mag gaan.
Beroepsgronden
2.5. Ter zitting heeft [appellante] gesteld dat te betwijfelen is of een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder aanwezig is, en, gelet daarop, of het college bevoegd was om hogere geluidgrenswaarden vast te stellen.
2.5.1. Op het bestemmingsplan Goese Schans zijn de bestemming industrieterrein alsmede een zone daaromheen aangegeven, waarbinnen de hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld. Gelet daarop is er geen aanleiding om de aanwezigheid van een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder in twijfel te trekken.
2.6. [appellante] betoogt in de, in het beroepschrift ingelaste, zienswijzen die zij over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht, dat de samenvatting van het aan het besluit ten grondslag liggend rapport "Akoestisch onderzoek Industrielawaai Bestemmingsplan Goese Schans" (hierna: het akoestisch rapport) en pagina F4 van het akoestisch rapport, waar wordt ingegaan op de gevelisolatie, onjuist zijn, waar is aangegeven dat de gevelisolatie van woningen met een gevelbelasting tussen 51 en 55 dB(A) een geluidisolatiewaarde moet hebben van maximaal 20 dB(A) voor het standaardspectrum industrielawaai. Volgens [appellante] a. moet elke gevel volgens het bouwbesluit een geluidisolatiewaarde hebben van minimaal 20 dB(A) voor het standaard geluidspectrum; b. bestaat er geen standaardspectrum industrielawaai; c. hebben de te verlenen hogere waarden uitsluitend betrekking op de geluidbelasting vanwege de bedrijven van [appellante] en d. moet er in dit specifieke geval worden uitgegaan van het geluidspectrum zoals dat wordt veroorzaakt door de bedrijven van [appellante].
[appellante] betoogt voorts dat in het akoestisch rapport op pagina A1 ten onrechte is aangegeven dat het bedrijf [appellante] de enige zogenaamde A-inrichting in het Havengebied is. De term A-inrichting is afkomstig uit de oude Wet geluidhinder en bestaat niet meer, aldus [appellante] .
[appellante] betoogt voorts dat de zin op pagina A1 "De hogere waarden worden aangevraagd voor de situatie waarbij het bedrijf [appellante] een geluidniveau hoger dan 50 dB(A) en minder dan 56 dB(A) nog in het plangebied is gevestigd" onduidelijk is.
Voorts betoogt [appellante] dat de in bijlage 4 bij het rapport opgenomen figuren zo onduidelijk zijn dat veel van de relevante informatie, bijvoorbeeld over de gehanteerde waarneempunten, niet of nauwelijks is te lezen, hetgeen in strijd is met de regels die gelden voor dergelijke rapportages.
[appellante] betoogt dat in de tekst van het besluit tot vaststelling van de hogere waarden storende fouten staan die de leesbaarheid en interpretatie bemoeilijken. Onder meer wordt in de tekst een keer het woord weg gebruikt, waar industrieterrein is bedoeld.
[appellante] betoogt voorts dat onder Concept-besluit is vermeld dat het college besluit de hogere grenswaarden vast te stellen zoals aangegeven in tabellen die bij het besluit zijn opgenomen. In deze tabellen is de informatie uit het akoestisch rapport opgenomen. Hoewel in het besluit is vermeld dat alleen de waarden van 51 tot en met 55 dB(A) zijn weergegeven, staan in de eerste tabel ook waarden van 57 en 60 dB(A). De inhoud van de tabel stemt dus niet overeen met het voorafgaande en bovendien worden de hogere waarden vastgesteld overeenkomstig de tabellen, wat leidt tot waarden die binnen deze procedure niet zijn toegestaan, aldus [appellante].
2.6.1. Het college heeft in reactie op de zienswijzen erkend dat de toelichting en de bij het, toen nog concept-, besluit behorende documenten een aantal onduidelijkheden bevatten en het heeft deze in het definitieve besluit en de documenten deels aangepast.
2.6.2. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de door [appellante] aangevoerde onduidelijkheden niet van dien aard dat er aanleiding is om aan te nemen dat het besluit op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd, of dat onduidelijk is op welke punten de vastgestelde hogere grenswaarden betrekking hebben of hoe hoog de vastgestelde grenswaarden zijn. Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen in zoverre is aangevoerd geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.7. [appellante] betoogt dat op het voorblad van het besluit ten onrechte staat vermeld dat in de interimsituatie de voorkeurgrenswaarde van de Wet geluidhinder op diverse gevels wordt overschreden tot maximaal 55 dB(A). Volgens [appellante] wordt in de genoemde rapportage zelf duidelijk aangegeven dat het kan zijn dat het om een permanente situatie gaat. Dat is ten onrechte niet in de toelichting van het besluit besproken.
[appellante] betoogt voorts dat de vastgestelde geluidgrenswaarden zijn gebaseerd op een bedrijfssituatie van [appellante] die voor de lange termijn te beperkt is. Deze waarden zijn daarom onjuist, aldus [appellante].
2.7.1. De Afdeling constateert dat het college, anders dan [appellante], ervan uit gaat dat [appellante] niet in het gebied zal blijven. Dit gegeven is echter geen dragende motivering voor het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden. Ook is voor het vaststellen van hogere waarden niet vereist dat het om een tijdelijke situatie gaat.
Voorts is niet gebleken dat sprake is van concrete ontwikkelingen in de inrichting van [appellante] waarmee het college in redelijkheid bij het vaststellen van de hogere grenswaarden rekening had moeten houden. Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] in zoverre aanvoert geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
539.