201010205/1/M1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de voorzitter met toepassing van artikel 8:86 van die wet van 25 augustus 2010, in zaak nrs. 201006493/1 en 201006493/2.
Bij besluit van 12 oktober 2009, kenmerk 2009-20470, heeft het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (hierna: het college) aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de in artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) aangegeven geluidgrenswaarden. Bij besluit van 12 april 2010, kenmerk 2009-20470, heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2010, in zaak nrs. 201006493/1 en 201006493/2, heeft de voorzitter het beroep tegen het besluit van 12 april 2010 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Verder heeft de voorzitter het besluit van 12 oktober 2009 herroepen voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd die ertoe strekt om overtreding van de in tabel 2.17a van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit voor de periode van 19.00 uur tot 07.00 uur bepaalde waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau te voorkomen. Voorts heeft de voorzitter bepaald dat de volgende last in plaats treedt van de herroepen last: "Aan [verzoeker] wordt op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht een last opgelegd die ertoe strekt om overtreding van de in tabel 2.17a van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit in samenhang met artikel 6.12, eerste lid en derde lid, van het Activiteitenbesluit voor de periode 19.00 uur tot 07.00 uur bepaalde waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau te voorkomen" en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2010, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 november 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door ir. J.F.C. Kupers en mr. J. Jonk, is verschenen.
Bij brief van 24 november 2010 is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld op het nader stuk van het college te reageren. Bij brief van 2 december 2010 heeft [verzoeker] hiervan gebruik gemaakt.
Met toestemming van [verzoeker] is afgezien van verdere behandeling van het verzoek ter zitting.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de voorzitter in zijn uitspraak van 25 augustus 2010 aan de overweging dat voldoende vast staat dat artikel 2.17, eerste lid, in samenhang met artikel 6.12, eerste en derde lid, van het Activiteitenbesluit is overtreden, ten onrechte mede de ter zitting gedane verklaring van [verzoeker] dat ten tijde van het geluidonderzoek een van de ruitjes van de binnendeur van zijn horeca-inrichting kapot was, ten grondslag heeft gelegd. In dit verband wijst [verzoeker] er allereerst op dat het bevreemding wekt dat de voorzitter zo veel waarde aan deze verklaring heeft toegekend. Voorts betoogt hij, onder verwijzing naar het door het bureau Kupers & Niggebrugge opgestelde rapport van 8 oktober 2010, met kenmerk R0500074aaA2.jk, dat de breuk in een ruit van de binnendeur het college niet tot de conclusie heeft kunnen leiden dat een overtreding is geconstateerd wegens het ten gehore brengen van muziek over de eigen - door de gemeente ingeregelde en verzegelde - geluidinstallatie. Volgens [verzoeker] kan niet worden uitgesloten dat andere, buiten de inrichting gelegen, geluidbronnen de overtreding van het maximale geluidniveau hebben veroorzaakt, te meer nu uit voormeld rapport blijkt dat zelfs een breuk van meerdere ruiten van de binnen- en/of buitendeur de conclusie van het college niet kan rechtvaardigen, aldus [verzoeker].
2.3. De Afdeling stelt voorop dat het enkele feit dat de voorzitter in zijn uitspraak van 25 augustus 2010 een ander gewicht aan de verklaring van [verzoeker] heeft toegekend dan door hem werd verwacht, geen grond oplevert voor het honoreren van het verzoek om herziening van die uitspraak.
De stelling van [verzoeker] dat een ruitbreuk in de binnendeur van de tochtsluis van de inrichting niet van invloed is op de omvang van de geluidbelasting vanwege de inrichting betreft geen nieuw feit of omstandigheid die bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de door het college gestelde overtreding van het maximale geluidniveau niet slechts tot de inrichting kan worden herleid.
Voorts is niet gebleken dat [verzoeker] het onderzoek dat hij door het bureau Kupers & Niggebrugge heeft laten uitvoeren, niet reeds ten tijde van het beroep tegen het besluit van 12 april 2010 had kunnen laten uitvoeren en de resultaten van onderzoek niet reeds in die procedure had kunnen inbrengen.
Derhalve is niet voldaan aan het vereiste genoemd in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010