201003762/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 4 maart 2010 in zaak nr. 09/1516 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (hierna: het college).
Bij besluit van 1 september 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een sleufsilo op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan verleend en het besluit van 1 september 2008 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 4 maart 2010, verzonden op 9 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn kennelijk bedoeld te worden aangevuld bij brief van 14 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Op de gronden waarop de silo is opgericht rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 1995" de bestemming "Agrarisch gebied A1, A2 en A3". Niet in geschil is dat het bouwplan met een lengte van 52 m, een breedte van 10,5 m en een hoogte van 2,5 m over een lengte van 15 m buiten het bouwvlak is voorzien en dat dat in strijd is met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Het college heeft daarvan krachtens artikel 28, eerste lid, aanhef en onder e, van die voorschriften vrijstelling verleend.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank bij haar oordeel dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan.
2.2.1. In de aangevallen uitspraak staan enkele onjuistheden. Het betoog leidt echter niet tot het daarmee beoogde doel. De eenmalige vermelding van haar naam als '[…]' en dat zij uitzicht heeft op de silo onder een hoek van 2,5º zijn kennelijke verschrijvingen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte vermeld dat het bouwplan 10,50 m lang en 5,20 m breed is. Nu op de van de bouwvergunning deel uitmakende tekening de schaal 1:100 is vermeld en bij nameting van de lengte en breedte van de daarop afgebeelde sleufsilo de vergunde omvang kan worden vastgesteld en voorts op door [appellante] in beroep overgelegde foto's de sleufsilo in volle omvang is te zien, is er geen grond om aan te nemen dat de rechtbank bij de behandeling van de zaak van onjuiste afmetingen van de sleufsilo is uitgegaan en moet het ervoor worden gehouden dat het ook hier om een verschrijving gaat.
2.3. Het hoger beroepschrift bevat voor het overige evenmin als de aanvulling daarop gronden. [appellante] heeft een afschrift van de aangevallen uitspraak opgestuurd, waarop aantekeningen in de marge zijn aangebracht. Uit een en ander valt niet meer af te leiden, dan dat zij kennelijk beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de silo te groot is en te dichtbij haar woning is gelegen.
2.3.1. De vrijstelling is slechts benodigd voor de overschrijding van het bebouwingsvlak met 15 m. Met verplaatsing van die omvang zou het bouwplan geheel in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat de overschrijding van het bebouwingsvlak in de richting van de woning van [appellante] heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden is in het door [appellante] aangevoerde geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010