201000272/1/R2.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats], als rechtsopvolger van: [belanghebbende],
2. [appellante sub 2] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) gevestigd te [plaats],
3. [appellante sub 3] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nijmegen bij besluit van 1 april 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Groot Oosterhout" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010 en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2010, beroep ingesteld.
[appellant sub 2], [appellant sub 3], Grondexploitatiemaatschappij Waalsprong Beheer B.V. (hierna: GEM) en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door drs. E.J.M.W. Waterval, werkzaam bij de gemeente, en de GEM, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan biedt een juridisch-planologisch kader voor het deelgebied Groot Oosterhout, dat onderdeel uitmaakt van het uitbreidingsproject Waalsprong van de gemeente Nijmegen. Het plan - een zogenoemd globaal eindplan - beoogt de realisering van ongeveer 1.800 woningen met bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken.
2.3. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben het gestelde in hun beroepschriften, dat ten onrechte geen milieu-effectrapportage voor besluiten is uitgevoerd en dat het plan in strijd is met het structuurplan "Het land over de Waal" van 1996 en het "Voorkeursmodel Waalsprong" van 2003, ter zitting ingetrokken.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.4. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor hun perceel [locatie 1], terwijl dit geschikt is voor grootschalige woningbouw zoals met het plan wordt beoogd. De gewijzigd vastgestelde minimale kavelgrootte voor woningbouw achten zij niet noodzakelijk, niet gemotiveerd en niet helder. Zij stellen in dit verband dat het plan ten onrechte onderscheid maakt tussen gronden die in eigendom zijn van de GEM, waar de gemeente in participeert, en gronden die in private eigendom zijn. Ten aanzien van de bestemming "Groen" wijzen [appellant sub 1] en anderen op de gewenste uniformiteit aan de Griftdijk die wordt doorbroken door deze bestemming, en op het planologisch vertrekpunt om langs de Griftdijk vrijstaande woningen op ruime kavels te realiseren. De bestemming "Groen" voor een gedeelte van hun perceel achten zij daarnaast onverenigbaar met het private eigendomsrecht van hun perceel.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat waar mogelijk met het plan de specifieke kwaliteiten van de Griftdijk, zoals aangegeven in de Uitwerkingsnotitie Griftdijk (hierna: de Uitwerkingsnotitie), worden beschermd. Uniforme ontwikkeling, in de vorm van vrijstaande woningen aan de Griftdijk, is niet een dergelijke specifieke kwaliteit. Het uitgangspunt is volgens de raad om elementen als sloten, groene voortuinen en bestaand groen zoveel mogelijk te handhaven door langs de oostzijde van de Griftdijk een groenbestemming van minimaal vijf meter breed op te nemen. Verder wijst de raad erop dat aan particulieren beperkte mogelijkheden worden geboden voor het toevoegen van een extra woning, waarbij een van de voorwaarden is dat de kavel tenminste 1500 m2 groot is. Het college heeft zich hierbij aangesloten en gesteld dat de eigendomsverhoudingen van de gronden in het plangebied in de besluitvorming geen rol hebben gespeeld. Daarnaast stelt het college dat de bestemming "Groen" niet in de weg staat aan het privaat gebruik van de gronden met deze bestemming.
2.4.2. Het perceel van [appellant sub 1] en anderen aan de [locatie 1] te [plaats] heeft gedeeltelijk de bestemming "Groen" en gedeeltelijk de bestemming "Wonen". Het totale perceel is 2515 m2 groot. De raad heeft onweersproken gesteld dat het plan past in de Uitwerkingsnotitie, zoals deels opgenomen in de plantoelichting. Dat [appellant sub 1] en anderen een andere inrichting van de Griftdijk wenselijker achten, doet hier niet aan af. Daarbij heeft het college in navolging van de raad in zijn afweging kunnen betrekken dat de Griftdijk een belangrijke ruimtelijke uitstraling heeft in het plangebied. Het in de Uitwerkingsnotitie vervatte beleidsuitgangspunt om waar mogelijk de groene ruimten te handhaven komt de Afdeling niet onredelijk voor. [appellant sub 1] en anderen hebben niet gemotiveerd waarom het college in navolging van de raad hier niet aan heeft kunnen vasthouden. Daarbij acht de Afdeling van belang dat niet is gebleken dat onderscheid wordt gemaakt tussen particulier eigendom en eigendom van de GEM, waar de gemeente in participeert. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen is voor het toekennen van een woningbouwmogelijkheid gekeken naar stedenbouwkundige eisen zoals de vereiste kavelgrootte, het behoud van groen en de gewenste ruimtelijke uitstraling van de Griftdijk. Dat de raad een minimale kavelgrootte hanteert acht de Afdeling, gelet op het ruimtelijk beleid van de raad voor de Griftdijk, niet onredelijk. Voor het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de bestemming "Groen" voor hun perceel zich niet verdraagt met hun eigendomsrecht, ziet de Afdeling geen aanleiding. De planvoorschriften van de bestemming "Groen" staan er niet aan in de weg dat de gronden voor private doeleinden worden gebruikt nu hier tevens groenvoorziening is toegestaan en dit een publieke en private invulling mogelijk maakt. Het college heeft zich dan ook in navolging van de raad op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van de bestemmingen "Wonen" en "Groen" aan het perceel van [appellant sub 1] en anderen niet onredelijk is.
2.5. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.6. [appellant sub 2] betoogt dat haar bedrijfsactiviteiten, die als bestaand legaal gebruik moeten worden aangemerkt, ingevolge de in het plan toegekende milieucategorieën en gelet op de toegepaste inwaartse zonering ten onrechte niet langer zijn toegestaan op het perceel. Dat de bedrijfsactiviteiten tijdelijk zijn gestaakt doet hier volgens [appellant sub 2] niet aan af, nu zij haar bedrijfsactiviteiten beoogt voort te zetten en uit te breiden. Dit blijkt volgens [appellant sub 2] onder andere uit de aan haar verleende revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer van 22 september 2008 (hierna: de revisievergunning).
[appellant sub 2] betoogt voorts dat de op te richten woningen te dicht bij haar perceel zijn gesitueerd waardoor zij ontoelaatbaar wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. Tevens wordt zij in haar bedrijfsvoering beperkt door de bestemmingswijziging van de bestaande woningen ten oosten van haar perceel. Daarnaast stelt [appellant sub 2] dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de op te richten woningen vanwege de te korte afstand tussen haar bedrijf en de woningen. Zij stelt in dit verband dat onvoldoende rekening is gehouden met de volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die respectievelijk 300, 30, 300 en 30 meter bedragen.
2.6.1. De raad heeft het standpunt ingenomen dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] onder het nieuwe plan kunnen worden voortgezet, omdat deze, gelet op de daadwerkelijke hinder, in milieucategorie 3 vallen. Hierbij is de raad uitgegaan van de revisievergunning. Het college heeft zich hier in het bestreden besluit bij aangesloten en heeft daarnaast gesteld dat de aan de gronden van [appellant sub 2] gegeven bestemming aanvaardbaar is, omdat de bedrijfsactiviteiten al gedurende enige tijd zijn gestaakt.
De raad stelt zich daarnaast op het standpunt dat gelet op de feitelijke milieuhinder van [appellant sub 2] en gezien de inwaartse zonering een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd voor de bewoners van de op te richten woningen. Het college heeft zich hierbij in het bestreden besluit aangesloten en gesteld dat eventuele beperkingen van de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant sub 2] aanvaardbaar zijn gelet op de staking van de bedrijfsactiviteiten.
2.6.2. Het perceel van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te [plaats] heeft op de plankaart de bestemming "Bedrijf (B)" en de bestemmingsaanduidingen "B1", "B1-2" en "B1-3.1".
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Bedrijf (B)" en door middel van inwaartse zonering zijn aangeduid met de bestemmingsaanduidingen "B1", "B1-2" en "B1-3.1" bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1, 1 tot en met 2 en 1 tot en met 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
In de Staat van bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen), zoals opgenomen in bijlage 1 bij de planvoorschriften, is een distilleerderij aangemerkt als een categorie 4.2 bedrijf.
2.6.3. Niet in geschil is dat aan [appellant sub 2] bij besluit van 22 september 2008 een revisievergunning is verleend voor het produceren, distilleren en bottelen van alcohol- en niet alcoholhoudende dranken met en zonder koolzuur alsmede de verpakking daarvan. Evenmin is in geschil dat de bedrijfsactiviteiten in overeenstemming zijn met het vorige plan. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] een bedrijf betreft dat voorkomt in categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen). Gelet hierop en in samenhang bezien met de hiervoor weergeven doeleindenomschrijving van de bestemming "Bedrijf (B)", is het standpunt van de raad dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] niettemin in een lagere milieucategorie vallen onjuist. Dit betekent dat, anders dan de raad en het college veronderstellen, de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] niet onder de hiervoor genoemde bestemming vallen. Voor zover het college stelt dat de lagere milieucategorie voor het perceel niettemin gerechtvaardigd is gelet op de staking van de bedrijfsactiviteiten, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] in de procedure die voorafging aan het bestreden besluit noch op enig ander moment te kennen heeft gegeven dat zij voornemens is het gebruik van het perceel ten behoeve van de distilleerderij definitief te beëindigen. De raad en het college hebben dit niet onderkend. Nu de raad, naar ter zitting is bevestigd, wel heeft beoogd om een bestemming op te nemen voor het perceel van [appellant sub 2] op grond waarvan de bedrijfsactiviteiten kunnen worden voortgezet, is het plan in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat het college, door het plan, voor zover dat betrekking heeft op het perceel van [appellant sub 2], niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
De Afdeling stelt voorts vast dat de afstand van het perceel van [appellant sub 2] tot de meest nabij dat perceel op te richten woningen ongeveer 25 meter bedraagt. Dit betekent dat in aanzienlijke mate wordt afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden. De enkele stelling van het college dat is aangesloten bij de aan [appellant sub 2] verleende revisievergunning is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om de afwijking te rechtvaardigen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het standpunt van de raad dat door middel van inwaartse zonering in dit geval een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd zich niet verdraagt met de beoogde op maat gesneden bestemming voor het bedrijf van [appellant sub 2]. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderzocht of deze afwijking van de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening, zodat de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Woongebied (WG)", en voor zover dit binnen een afstand van 300 meter van het perceel van [appellant sub 2] ligt, in strijd is met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.6.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat zij door de bestemmingswijziging van de bestaande woningen ten oosten van haar perceel, wordt beperkt in haar bedrijfsvoering, overweegt de Afdeling dat de raad onweersproken heeft gesteld dat deze woningen geruime tijd als burgerwoning worden gebruikt. Reeds bij het verlenen van de - inmiddels onherroepelijke - revisievergunning aan [appellant sub 2] werden de woningen als burgerwoningen gebruikt en is dit feitelijk gebruik betrokken bij de vergunningvoorschriften. Derhalve valt niet in te zien dat het bestemmen van de feitelijk bestaande situatie door het toekennen van de bestemming "Wonen (W)" aan de betreffende woningen leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van [appellant sub 2].
2.7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ten aanzien van de plandelen met de bestemming "Bedrijf (B)" en de nadere aanduidingen "B1", "B1-2" en "B1-3.1", voor zover dit ziet op het perceel [locatie 2], en de bestemming "Woongebied (WG)",voor zover dit binnen een afstand van 300 meter van het perceel van [appellant sub 2] ligt, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre reeds hierom wegens strijd met artikel 3:2 en 10:27 van de Awb te worden vernietigd.
Hetgeen [appellant sub 2] ten aanzien van de plandelen met de bestemming "Wonen (W)" ten oosten van haar perceel heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft die plandelen anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.8. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 2] geen bespreking.
2.9. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door aan de plandelen met de bestemming "Bedrijf (B)" en de nadere aanduidingen "B1", "B1-2" en "B1-3.1", voor het perceel van [appellant sub 2], en de bestemming "Woongebied (WG)", voor zover dit binnen een afstand van 300 meter van het perceel van [appellant sub 2] ligt, goedkeuring te onthouden.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.10. [appellant sub 3] betoogt dat haar bedrijfsactiviteiten ten onrechte gedeeltelijk niet meer zijn toegestaan onder het plan doordat op een gedeelte van het perceel slechts bedrijvigheid behorende tot milieucategorie 1 is toegestaan. Daartoe voert [appellant sub 3] aan dat het hele perceel, ook de niet bebouwde delen, voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 wordt gebruikt. Volgens [appellant sub 3] ligt het, gelet op de opzet van het plan, voorts in de rede om op het gehele perceel bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 toe te staan.
[appellant sub 3] betoogt voorts dat de in het plan voorziene woningbouw ten zuiden van haar perceel met de bestemming "Woongebied (WG)", te dicht bij haar perceel is gesitueerd waardoor zij ontoelaatbaar wordt beperkt in haar bedrijfsvoering en haar uitbreidingsmogelijkheden. Tevens wordt zij in haar bedrijfsvoering beperkt door de bestemmingswijziging van de bestaande woningen in burgerwoningen. Daarnaast betoogt [appellant sub 3] dat, gelet op de afstand tussen haar perceel en de op te richten woningen, onvoldoende is onderzocht of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de op te richten woningen. Volgens haar wordt niet voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 30 meter.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 3] in overeenstemming zijn met het plan, zodat het bedrijf kan worden voortgezet. Bij het toekennen van verschillende aanduidingen, aan de hand waarvan wordt bepaald welke milieubelasting ten hoogste is toegestaan, heeft de raad de grenzen van de bestaande bebouwing waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden aangehouden. Hierdoor is alleen aan de gebouwen de aanduiding "B1-2" toegekend. Het college heeft zich hier in het bestreden besluit bij aangesloten en gesteld dat deze systematiek niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De toegepaste inwaartse zonering heeft alleen tot gevolg dat het perceel anders moet worden ingedeeld, aldus het college.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat door de op de plankaart vastgelegde inwaartse zonering van het bedrijventerrein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de op te richten woningen. Het college heeft zich hier in het bestreden besluit bij aangesloten.
2.10.2. Het perceel van [appellant sub 3] aan de [locatie 3] te [plaats] heeft op de plankaart de bestemming "Bedrijf (B)". De bedrijfsactiviteiten omvatten de groothandel in antiek met een werkplaats. Door middel van de op de plankaart vastgelegde inwaartse zonering zijn de gebouwen voorzien van de nadere aanduiding "B1-2". Daarnaast is aan een gedeelte van het perceel de aanduiding "B1" toegekend en aan een gedeelte de aanduiding "B1-3.1".
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor "Bedrijf (B)" en aangeduid met de bestemmingsaanduiding "B1" bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen), zoals opgenomen in bijlage 1 bij de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor "Bedrijf (B)" en aangeduid met de bestemmingsaanduiding "B1-2" bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen).
2.10.3. Niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 3] voorkomen in milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (model Nijmegen). Evenmin is in geschil dat in het vorige bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 2 waren toegestaan. De bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 3] zijn derhalve in overeenstemming met het vorige plan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, met het standpunt dat slechts een herindeling van het perceel vereist is, niet onderkend dat het hele perceel wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 en niet alleen de bedrijfsgebouwen. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat een gedeelte van de bedrijfsbebouwing in het plan is aangeduid als "B1". Hieruit volgt dat, anders dan de raad en het college veronderstellen, de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 3] op het perceel, voor zover aan het perceel op de plankaart de bestemmingsaanduiding "B1" is toegekend, niet overeenkomstig de feitelijke situatie zijn bestemd. Nu [appellant sub 3] in de procedure die voorafging aan het bestreden besluit noch op een ander moment te kennen heeft gegeven dat zij voornemens is het gebruik van het perceelsgedeelte waaraan op de plankaart de bestemmingsaanduiding "B1" is toegekend, ten behoeve van de groothandel in antiek te beëindigen en de raad bovendien, naar ter zitting is bevestigd, wel heeft beoogd om een passende bestemming op te nemen, is het plan in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
De Afdeling stelt voorts vast dat de afstand van het perceel van [appellant sub 3] tot de meest nabij dat perceel op te richten woningen tussen de 20 en 25 meter bedraagt. Dit betekent dat wordt afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstand. De Afdeling overweegt dat het standpunt van de raad dat met de inwaartse zonering in dit geval een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd, zich niet verdraagt met de beoogde op maat gesneden bestemming voor het bedrijf van [appellant sub 3]. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderzocht hoe deze afwijking zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening, zodat de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Woongebied (WG)", en voor zover dit binnen een zone van 30 meter van het perceel van [appellant sub 3] ligt, in strijd is met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.10.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Wonen (W)" voor de nabij haar perceel gelegen bestaande woningen, acht de Afdeling van belang dat de woningen geruime tijd als burgerwoningen worden gebruikt. Niet valt in te zien dat het bestemmen van de feitelijk bestaande situatie leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van [appellant sub 3]. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat voor de toepassing van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, een woning die niet bij de inrichting behoort een gevoelig gebouw is, ongeacht het gebruik als burgerwoning dan wel als bedrijfswoning.
2.11. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" en de nadere aanduiding "B1" voor het perceel [locatie 2], en de bestemming "Woongebied (WG)", voor zover dit binnen een afstand van 30 meter van het perceel van [appellant sub 3] ligt, is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van Awb in samenhang met 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en 10:27 van de Awb te worden vernietigd.
Hetgeen [appellant sub 3] ten aanzien van de plandelen met de bestemming "Wonen (W)" nabij haar perceel heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft die plandelen anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.12. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 3] geen bespreking.
2.13. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" en de nadere aanduiding "B1", voor het perceel van [appellant sub 3], en de bestemming "Woongebied (WG)", voor zover dit binnen een afstand van 30 meter tot het perceel van [appellant sub 3] ligt, goedkeuring te onthouden.
2.14. De raad heeft in een nader stuk verzocht om toepassing van de bestuurlijke lus. De Afdeling overweegt hieromtrent dat, nu de raad een nieuw besluit dient te nemen over de in het plan op te nemen bestemmingen voor het perceel van [appellant sub 2], een gedeelte van het perceel van [appellant sub 3] en een aanzienlijk gedeelte van het perceel met de bestemming "Woongebied (WG)", er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 8:51a en verder van de Awb in samenhang met artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State. De Afdeling gaat er vanuit dat de raad bij zijn nieuwe besluit de recent overgelegde nieuwe onderzoeksrapporten met betrekking tot onder meer de aspecten geur en geluid, betrekt.
2.15. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2]en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling voor [appellant sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en anderen en [appellante sub 3] en anderen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 26 november 2009, kenmerk 2009-008571, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2], voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" en de nadere aanduiding "B1" voor het perceel [locatie 3] en voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woongebied (WG)" zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. onthoudt goedkeuring aan genoemde plandelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 26 november 2009, kenmerk 2009-008571;
V. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en anderen en [appellante sub 3] en anderen voor het overige en het beroep van [appellant sub 1] en anderen geheel ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 4.874,00 (zegge: vierduizend achthonderdvierenzeventig euro), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellante sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 913,95 (zegge: negenhonderddertien euro en vijfennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellante sub 2] en anderen en [appellante sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht als volgt vergoedt: - aan [appellante sub 2] en anderen € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- aan [appellante sub 3] en anderen € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010