201007200/2/R1.
Datum uitspraak: 21 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Vlist,
verweerder.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bos en Water 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwfonds Ontwikkeling II B.V. (hierna: het Bouwfonds) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 december 2010, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. R. van der Zwan, advocaat te 's-Gravenhage, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.J.A. Boere, advocaat te Alphen aan den Rijn, en M.A. van de Plas en R.A. Huizinga, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het Bouwfonds, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op het gebied dat in het zuidwestelijk deel van de kern Haastrecht ligt tussen de bestaande wijk Bergvliet en het bos Bisdom van Vliet. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 80 woningen en het realiseren van waterberging langs het bos en ter plaatse van het voormalig baggerdepot.
2.3. Ter zitting is vast komen te staan dat het Bouwfonds een vergunning heeft aangevraagd voor de bouw van 58 woningen in het plangebied. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.4. Het verzoek van [verzoeker] heeft betrekking op de vaststelling van het gehele plan. Hij betoogt allereerst dat verschillende rapporten niet of niet volledig digitaal raadpleegbaar waren tijdens de terinzageligging van het ontwerpplan.
2.4.1. De raad is in de nota van beantwoording bestemmingsplan Bos en Water 2010 ingegaan op hetgeen [verzoeker] in de door hem ingediende zienswijze op dit punt heeft aangevoerd. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
De raad erkent dat bijlagen 1 en 3 behorende bij het door Aqua-Terra Nova B.V. op 9 december 2005 opgestelde rapport "Ecologie Projectlocatie "Bergvliet 4e fase‟ te Haastrecht" niet digitaal konden worden geraadpleegd tijdens de terinzageligging van het ontwerpplan. De voorzitter stelt vast dat in bijlage 1 een bouwplan van de mogelijke toekomstige situatie van het plangebied is opgenomen en in bijlage 3 vijf foto's van de bestaande situatie in het plangebied en de omgeving. De voorzitter ziet in het niet digitaal raadpleegbaar zijn van deze bijlagen ten tijde van de terinzageligging van het ontwerpplan geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure hierin aanleiding zal zien het bestreden besluit te vernietigen.
2.5. [verzoeker] voert verder aan dat onvoldoende water wordt gecompenseerd voor de beoogde verhardingen die gepaard gaan met de realisatie van het plan waardoor de bewoners van de wijk Bergvliet te maken krijgen met een nog grotere wateroverlast. Het bestaande bezinkingsbassin, waar ook de voorziene woningen op worden aangesloten, kan hevige regenval niet opvangen en zal overlopen, aldus [verzoeker].
2.5.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden grenzend aan de Bredeweg en aan de gronden ten oosten van het bos Bisdom van Vliet de bestemming "Water-Natuur" toegekend.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder 1, sub a, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Water-Natuur" bestemd voor onder meer waterberging met een minimale oppervlakte van 1.983 m² in het gedeelte van het bos Bisdom van Vliet en 2.114 m² in het landschapselement grenzend aan de Bredeweg.
2.5.2. Door het bureau Aqua-Terra Nova B.V. is op 23 januari 2009 het rapport "Waterstudie projectplan "Bos en Water" te Haastrecht" (hierna: de watertoets) opgesteld waarin is onderzocht hoeveel watercompensatie dient plaats te vinden als gevolg van de voorgenomen verharding en demping in het plangebied. Uit deze watertoets volgt dat voor zowel de demping van open water als de functiewijziging van groen naar stedelijk gebied (extra verhard oppervlak) open water dient te worden gerealiseerd. In overleg met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is overeengekomen dat 10% van de toegenomen verharding als extra oppervlaktewater zal worden gerealiseerd. Dit komt neer op een wateroppervlakte van 1.256 m². Ten gevolge van het plan wordt daarnaast een wateroppervlakte van 2.821 m² gedempt. Deze watergangen moeten voor 100% gecompenseerd worden.
Uit de watertoets volgt verder dat de benodigde hoeveelheid oppervlaktewater zal worden gerealiseerd op twee locaties. De eerste locatie betreft de westzijde van het plangebied, aan de boskant. Hier zal 1.983 m² compenserend wateroppervlak gecreëerd worden. De resterende watervraag zal volgens de watertoets gecompenseerd worden door de aanleg van een landschapselement. Deze vijver, welke middels een duiker in verbinding staat met de polderwatergangen, omvat een totale oppervlakte van 2.114 m². Middels deze twee maatregelen wordt 4.097 m² gerealiseerd. Hiermee wordt volgens de watertoets voldaan aan de gestelde waterbergingseis van 4.077 m².
2.5.3. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat in het plangebied onvoldoende watercompensatie wordt gerealiseerd. Dat de watercompensatie plaatsvindt in twee aparte deelgebieden maakt dit niet anders, nu ter zitting is gebleken dat deze deelgebieden met elkaar zullen worden verbonden. Ten aanzien van de bezwaren van [verzoeker] over de manier waarop de watercompensatie zal worden gerealiseerd, overweegt de voorzitter dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan en dat uitvoeringsaspecten in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kunnen komen.
[verzoeker] heeft verder naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat het bestaande bezinkingsbassin waarop de voorziene woningen worden aangesloten onvoldoende capaciteit heeft om regenwater op te vangen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat reeds bij de aanleg van het bezinkingsbassin rekening is gehouden met de ontwikkeling van het plangebied.
2.6. [verzoeker] voert verder aan dat hij vanwege de veengrond in het gebied vreest voor verzakkingen van de bestaande woningen in de wijk Bergvliet met onherstelbare schade aan deze woningen tot gevolg.
2.6.1. De raad stelt dat voor het bouw- en woonrijp maken van het plangebied is gekozen voor de BeauDrainmethode. Deze methode is volgens de raad reeds meerdere malen gebruikt op veengronden en is juist geschikt voor het plangebied, omdat de totale grondspanning gelijk blijft zodat geen instabiliteit kan ontstaan.
2.6.2. Naar het oordeel van de voorzitter heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat met het bouw- en woonrijp maken van het plangebied onherstelbare schade aan bestaande woningen zal optreden. Daarbij overweegt hij nog dat niet als ruimtelijk relevant kan worden aangemerkt welke methode wordt gekozen voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en dat het bezwaar van [verzoeker] dat de BeauDrainmethode niet kan worden uitgevoerd zonder aanzienlijke schade aan de bestaande woningen, geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan en dat uitvoeringsaspecten in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kunnen komen.
2.7. Voorts voert [verzoeker] aan dat het plan in strijd is met artikel 5 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte), omdat het bos Bisdom van Vliet deel uitmaakt van de Provinciale ecologische hoofdstructuur (hierna: PEHS). Verder zijn de gevolgen voor het bos als onderdeel van de PEHS niet in de besluitvorming door de raad betrokken.
2.7.1. Besluiten omtrent vaststelling van een bestemmingsplan dienen te worden genomen met inachtneming van het recht zoals dat geldt ten tijde van het nemen van dat besluit. De Verordening Ruimte is op 2 juli 2010 vastgesteld door provinciale staten. Nu het plan op 25 mei 2010 is vastgesteld door de raad, is de voorzitter van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij de Verordening Ruimte niet bij de besluitvorming kon betrekken.
2.7.2. Uit de streekplankaart van het Streekplan Zuid-Holland Oost (hierna: het streekplan) dat op 12 november 2003 door provinciale staten is vastgesteld, volgt dat de oostelijke strook van het bos Bisdom van Vliet, waaraan in het plan de bestemming "Water-Natuur" is toegekend, is aangeduid als "natuurgebied" en daarmee ligt binnen de zogeheten groene contour. Op kaart 4 van het streekplan, waarop de PEHS staat aangegeven, is deze strook aangeduid als "bestaand natuurgebied". Uit het streekplan volgt dat nieuwe plannen, handelingen of projecten binnen en in de nabijheid van onder meer natuurgebieden die significante gevolgen kunnen hebben voor de natuur niet zijn toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
2.7.3. Uit de plantoelichting volgt dat door Van den Bijtel Ecologisch onderzoek in mei 2008 het rapport "Nee, tenzij-toets watercompensatie in bos Bisdom van Vliet Bestemmingsplan Bos en Water" (hierna: het rapport Van den Bijtel) is opgesteld waarin een "nee, tenzij-toets" is verricht met betrekking tot de watercompensatie in het bos Bisdom van Vliet. Uit het rapport Van den Bijtel volgt dat de ontwikkeling van de strook aan de oostzijde van het bos Bisdom van Vliet naar verwachting niet zal leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarde en kenmerken van de onderzoekslocatie en de directe omgeving.
2.7.4. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport Van den Bijtel zodanige gebreken bevat dat de raad zijn besluit hierop niet heeft mogen baseren. Gelet hierop heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het plangebied en de directe omgeving niet significant beperkt.
2.8. Voorts voert [verzoeker] aan dat het plan in strijd is met artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), omdat het kappen van bomen in het bos nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van dieren zal beschadigen en verstoren en geen ontheffing verleend zal kunnen worden.
2.8.1. Uit de plantoelichting volgt dat onderzoek is gedaan naar de aanwezige natuurwaarden in het plangebied waarvan de resultaten zijn neergelegd in het door Aqua-Terra Nova B.V. op 29 augustus 2005 opgestelde rapport "Eco-effect scan Projectlocatie "Bergvliet 4e fase" te Haastrecht" en het op 9 december 2005 opgestelde rapport "Ecologie Projectlocatie "Bergvliet 4e fase‟ te Haastrecht", alsmede in de door de Zoogdiervereniging VZZ in juni 2006 opgestelde rapportage "Vleermuizen in het projectgebied "Bos en Water" te Haastrecht".
In beide eerstgenoemde rapporten is geconcludeerd dat geen ontheffing noodzakelijk zal zijn voor aanwezige broedvogelsoorten indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden en dat de werkzaamheden mogelijk zullen leiden tot verstoring van de gewone pad, bruine kikker, middelste groene kikker en de kleine watersalamander. Voor deze soorten geldt echter een vrijstelling indien overeenkomstig een door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister van LNV) goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt, zodat ten aanzien van deze soorten geen ontheffing noodzakelijk is, aldus de rapporten.
Op grond van voornoemde onderzoeken is verder bij de minster van LNV een ontheffing op grond van de Ffw aangevraagd voor de aanwezige vleermuissoorten, de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Bij besluit van 21 december 2006 heeft de minister van LNV deze ontheffing verleend voor de gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis, de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Bij besluit van 18 november 2009 heeft de minister van LNV de ontheffing verlengd tot en met 31 december 2014.
2.8.2. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Gelet op het feit dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds een dergelijke ontheffing was verleend, heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op zich niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog van [verzoeker] dat de voornoemde onderzoeken zijn verouderd maakt dit niet anders, nu in de briefrapportage van Aqua-Terra Nova B.V. van 11 september 2009 de conclusies uit de onderzoeken zijn geactualiseerd.
2.9. [verzoeker] voert verder aan dat het plan geen behoorlijke ruimtelijke afweging bevat, omdat de voorgestane inrichting in het plangebied zo nauwkeurig en gedetailleerd is omschreven in de exploitatieovereenkomst van 17 februari 2006 dat hier niet meer van afgeweken kon worden.
2.9.1. De raad stelt dat de door provinciale staten van Zuid-Holland op 25 januari 2005 vastgestelde Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014, de door het algemeen bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Midden-Holland op 20 februari 2002 vastgestelde integrale regiovisie Midden-Holland "Van gelaagde naar geslaagde kwaliteit" (hierna: de integrale regiovisie) en de door de raad op 28 juni 2005 vastgestelde gemeentelijke structuurvisie "Vitaal Vlist" (hierna: de gemeentelijke structuurvisie), uitgangspunt zijn geweest voor het aantal en type woningen waarin het plan voorziet en dat bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met alle relevante belangen.
2.9.2. De voorzitter overweegt dat uit de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014, de integrale regiovisie en de gemeentelijke structuurvisie onder meer volgt dat binnen de gemeente Vlist behoefte is aan een toename van nieuwbouwwoningen. Nu de raad voornoemd beleid als uitgangspunt heeft genomen bij de vaststelling van het plan, betekent het sluiten van een exploitatieovereenkomst naar het voorlopige oordeel van de voorzitter niet dat de raad geen ruimtelijke afweging heeft gemaakt.
2.10. Voorts voert [verzoeker] aan dat in het plan niet dezelfde stedenbouwkundige uitgangspunten worden gehanteerd als in de wijk Bergvliet, nu de bouwrichting in het plan noord-zuid is, terwijl de wijk Bergvliet volgens hem in oost-westrichting is gebouwd, en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte in het plan hoger is dan de bestaande woningen in de wijk Bergvliet. Voorts hadden de doorkijken naar het bos vanuit de wijk Bergvliet moeten worden behouden.
2.10.1. Blijkens de verbeelding, gelezen in samenhang met de planregels, geldt voor de meeste gronden met de bestemming "Wonen" een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 11 respectievelijk 12 m en geldt voor het plandeel met de bestemming "Wonen" ten westen van Madelief 24-42 een maximale goothoogte van 10 m en een maximale bouwhoogte van 15 m.
Op de aangrenzende wijk Bergvliet is het bestemmingsplan "Dorpskernen 2009" van toepassing. Ingevolge artikel 17, tweede lid, onder d en e, van de planregels behorende bij dit bestemmingsplan in samenhang bezien met de verbeelding, is voor gronden met de bestemming "Wonen" de maximale goothoogte 7 m en de maximale bouwhoogte 10 respectievelijk 11 m.
2.10.2. Gezien de maximale goot- en bouwhoogte van de plandelen met de bestemming "Wonen" in het thans voorliggende plan, die vrijwel gelijk is aan de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen in de wijk Bergvliet, verwacht de voorzitter niet dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de raad niet voor deze bouwmogelijkheden heeft kunnen kiezen. Dat het plandeel met de bestemming "Wonen" gelegen ten westen van Madelief 24-42 voorziet in een maximale goothoogte van 10 m en een maximale bouwhoogte van 15 m maakt het voorgaande naar het oordeel van de voorzitter niet anders, nu ten oosten van dit plandeel een groenstrook is voorzien, zodat de daar te realiseren bebouwing op een grotere afstand van de bestaande woningen in de wijk Bergvliet komt te liggen.
Anders dan [verzoeker] betoogt, blijkt uit de verbeelding dat vanuit de Waterlelie, de Bergvlietlaan en de Beemdgras zichtlijnen richting het bos Bisdom van Vliet behouden blijven. Uit de verbeelding blijkt eveneens dat de bouwrichting van de voorziene woningen in het plangebied noord-zuid is en dat de bouwrichting in de bestaande wijk tevens overwegend deze richting heeft. Gelet hierop ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan gekozen bouwrichting niet zou aansluiten bij die in de bestaande wijk.
2.11. [verzoeker] voert verder aan dat de Bergvlietlaan niet geschikt is als wijkontsluitingsweg en dat door de toename van het verkeer ten gevolge van het plan de verkeersveiligheid in de wijk Bergvliet zal verslechteren. Voorts voert hij aan dat het plan leidt tot parkeeroverlast, omdat het aantal van 134 parkeerplaatsen te weinig is, en dat de gebruikte parkeernormen onduidelijk zijn.
2.11.1. De raad stelt dat uit het door Oranjewoud op 16 juli 2007 opgestelde rapport "Verkeerscirculatieplan Stolwijk en Haastrecht" (hierna: het verkeersrapport) volgt dat de Bergvlietlaan het meest geschikt is voor de ontsluiting van het plangebied, omdat de weg centraal ligt ten opzichte van het plangebied en het gebruik in overeenstemming is met zijn inrichting en categorisering. De verkeerstoename ten gevolge van het plan blijft volgens het verkeersrapport ruim onder de capaciteit van 5.000-6.000 motorvoertuigen per etmaal van deze weg.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de Bergvlietlaan ongeschikt is als ontsluitingsweg van het plangebied en dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie op deze laan.
2.11.2. Volgens de plantoelichting is bij het bepalen van de parkeerbehoefte uitgegaan van de CROW-parkeerkencijfers in de publicatie 182 van september 2008 "CROW, Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering". Volgens deze cijfers moet het plan voorzien in een parkeerbehoefte van 133,6 parkeerplaatsen. Gelet hierop acht de voorzitter voldoende duidelijk van welke parkeernormen is uitgegaan.
Uit de plantoelichting volgt verder dat het plan voorziet in 134 parkeerplaatsen, waarvan 90 in openbaar gebied en, met een daarop gerichte aanduiding, 44 op eigen terrein, en daarnaast nog in 36 garages. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat voor de voorziene woningbouw niet in voldoende parkeergelegenheid zal kunnen worden voorzien.
2.12. Ten slotte voert [verzoeker] aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare schaduwwerking.
2.12.1. Uit de door Maat architecten BNA uitgevoerde bezonningsstudie "Bos en Water" van 5 februari 2010 volgt dat op 21 juni om 10:00 uur, 13:00 uur en 16:00 uur en op 21 september om 10:00 uur en 13:00 uur geen schaduwwerking te verwachten is. Op 21 september is er om 16:00 uur volgens de bezonningsstudie enige schaduwwerking te verwachten in enkele woningen en tuinen aan de Madelief, in één woning en tuin aan de Beemdgras, in één woning en tuin aan de Raaigras en in één woning en tuin aan de Bergvlietlaan. Op 21 juni is er om 18:00 uur in enkele tuinen een beperkte schaduwwerking. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing niet zal leiden tot een onevenredige vermindering van de hoeveelheid (zon)licht in de woningen en tuinen in de wijk Bergvliet.
2.13. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding in te gaan op het betoog van het Bouwfonds dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet ten aanzien van enkele beroepsgronden van toepassing is.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010