ECLI:NL:RVS:2010:BO9139

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008570/1/R3 en 201008570/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, uitbreidingslocatie De Veldmaat

Op 7 juli 2010 heeft de raad van de gemeente Haaksbergen het bestemmingsplan "Haaksbergen-Dorp, uitbreidingslocatie De Veldmaat" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant op 2 september 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 7 december 2010 ter zitting behandeld, waar de appellant en de raad vertegenwoordigd door ing. G. van der Wens aanwezig waren. Ook was er een belanghebbende vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Enschede.

De voorzitter heeft in zijn uitspraak op 22 december 2010 geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De appellant betoogde dat zijn gronden ten onrechte buiten het plangebied zijn gelaten, maar de voorzitter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De voorzitter concludeerde dat de bezwaren van de appellant niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was voor vernietiging van het besluit.

De voorzitter heeft ook overwogen dat de voorziene woningbouw enige negatieve invloed kan hebben op het woongenot van de appellant, maar dat deze invloed niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De bezwaren van de appellant met betrekking tot strijd met provinciaal beleid en flora en fauna zijn eveneens niet onderbouwd. Uiteindelijk heeft de voorzitter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008570/1/R3 en 201008570/2/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Haaksbergen-Dorp, uitbreidingslocatie De Veldmaat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2010, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door ing. G. van der Wens, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Enschede.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan heeft betrekking op vier deelgebieden. Ter zitting is gebleken dat de bezwaren van [appellant] zijn toegespitst op het vierde deelgebied, waarbinnen woningbouw is voorzien. [appellant] betoogt onder meer dat de mede aan hem toebehorende gronden aan de [locatie] ten onrechte geen onderdeel uitmaken van dit deelgebied. In dat verband wijst hij er op dat in het verleden een gemeentelijk voorkeursrecht op zijn gronden is gelegd, waardoor hij verwachtte dat zijn gronden zouden worden betrokken bij de woningbouwplannen.
2.2.1. Wat betreft het betoog van [appellant] dat zijn gronden ten onrechte buiten het plangebied zijn gelaten, overweegt de Afdeling dat de raad, gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening, in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Bij de vaststelling van de grens van deelgebied vier heeft de raad de ligging van de Oude Boekeloseweg als uitgangspunt genomen, zodat de gronden ten westen van de Oude Boekeloseweg, waaronder de gronden van [appellant], geen onderdeel uitmaken van deelgebied vier. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen zijn gronden en deelgebied vier een zodanige samenhang bestaat dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat de omstandigheid dat in het verleden een voorkeursrecht is gevestigd op de gronden van [appellant] niet noodzakelijkerwijs behoefde te betekenen dat deze gronden bij het plan zouden worden betrokken. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat zijn gronden onderdeel zouden uitmaken van de ontwikkeling van De Veldmaat. Het aangevoerde geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.
2.3. [appellant] voert aan dat het woongenot aan de [locatie] zal worden aangetast door de aan de overzijde van de weg voorziene woningbouw. Hij wijst daarbij op verlies van uitzicht, hinder als gevolg van verkeersbewegingen van en naar de woningen en op parkeeroverlast.
2.3.1. De kleinste afstand tussen de voorziene woningbouw en de woning van [appellant] bedraagt meer dan 30 meter en de bij recht maximaal toegestane hoogte van de voorziene woningbouw bedraagt tien meter. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat met het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse voorts rekening is gehouden bij de vaststelling van het plan door de ontsluiting van deelgebied vier te voorzien ten zuiden van de woning aan de [locatie] in plaats van daarvoor de bestaande weg direct tegenover de woning te gebruiken.
Ten aanzien van de gestelde parkeeroverlast heeft de raad naar voren gebracht dat deelgebied vier voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Ter zitting heeft de raad dit toegelicht aan de hand van een kaart waarop de voorziene inrichting van deelgebied vier is weergegeven.
2.3.2. Hoewel aannemelijk is dat de voorziene ontwikkelingen enige negatieve invloed hebben op het woongenot ter plaatse van de [locatie], heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks het overwogene onder 2.3.1., de voorziene woningbouw binnen deelgebied vier leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant].
2.4. [appellant] heeft de in zijn zienswijze naar voren gebrachte en in beroep herhaalde bezwaren dat sprake is van strijd met provinciaal beleid, dat flora en fauna aanwezig is in deelgebied vier en dat het plan wat betreft deelgebied vier niet zonder nader bodemonderzoek had mogen worden vastgesteld, niet onderbouwd.
Gelet hierop en nu in de plantoelichting is ingegaan op de aspecten provinciaal beleid, flora en fauna en bodem, ziet de voorzitter in deze bezwaren geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.5. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010
528.