201010129/4/H1 en 201010129/5/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van [verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid (hierna: het dagelijks bestuur),
2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2010 in zaak nr. 09/974 in het geding tussen:
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 14 april 2008 om handhavend optreden hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [verzoeker] en anderen afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] en anderen daartegen mede gerichte bezwaar, voor zover gericht tegen het gebruik van de begane grond van het pand op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) als kantoor, het gebruik van de aanbouw aan het pand op het perceel als kantoor en het verbouwen van het bijgebouw op het perceel ongegrond verklaard en dit bezwaar, voor zover gericht tegen het gebruik van het bijgebouw als berging en archief, gegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2008 in zoverre herroepen.
Bij besluiten van 14 augustus 2009 heeft het dagelijks bestuur [advieskantoor] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het bijgebouw op het perceel als berging en archief te staken en gestaakt te houden en het gebruik van de aanbouw aan het pand op het perceel als kantoor te staken en gestaakt te houden.
Bij uitspraak van 24 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 3 april 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 april 2009 vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om binnen vier weken na deze uitspraak handhavingsmaatregelen te treffen tegen het bijgebouw en de aanbouw overeenkomstig in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2010, en [wederpartij sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2010, hoger beroep ingesteld. [wederpartij sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 6 december 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 9 juli 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur de besluiten van 14 augustus 2009 ingetrokken.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 1 december 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft die brief ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting, gelijktijdig met zaak nr. 201010130/4/H1, behandeld op 16 december 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en [gemachtigden], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen en M.G. Spiegelenburg, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij sub 2], bijgestaan door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verbouwen van het bijgebouw in de tuin heeft reeds plaatsgevonden.
Ter zitting heeft [wederpartij sub 2] toegelicht dat het opnieuw moeten staken van het gebruik van de aanbouw en het bijgebouw op het perceel ertoe zal leiden dat hij huurinkomsten zal derven en dat [advieskantoor] heeft gedreigd zijn kantoor elders te vestigen.
Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen te kennen gegeven dat zij overlast ervaren van het gebruik van de aanbouw als kantoor, onder meer doordat personeelsleden van [advieskantoor] in de tuin van het perceel telefoongesprekken voeren.
Naar het oordeel van de voorzitter zijn de belangen van [verzoeker] en anderen niet zodanig spoedeisend, dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat het ontwerpbestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt", dat volgens het dagelijks bestuur zowel het verbouwen van het bijgebouw als het gewraakte gebruik van de aanbouw en het bijgebouw mogelijk maakt, ter inzage is gelegd op 23 september 2010.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010