201010130/4/H1
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2010 in zaak nr. 10/2100 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij besluit van 16 oktober 2009, aangevuld bij besluit van 2 november 2009, heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [verzoeker] en anderen van 28 september 2009 om handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond van het pand op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) als kantoor en als autostalling afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de beslissing om niet handhavend op te treden tegen het gebruik als kantoor van de begane grond van het pand op het perceel, niet-ontvankelijk en dat bezwaar, voor zover betrekking hebbend op het gebruik als autostalling van de begane grond van het pand op het perceel, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 25 maart 2010 gewijzigd in die zin dat het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 16 oktober 2009 gemaakte bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de beslissing om niet handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond van het pand op het perceel, ongegrond wordt verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren tegen de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de begane grond van het pand op het perceel als kantoorruimte, het beroep voor het overige gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2010 vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak handhavend op te treden tegen een met de bestemming strijdig gebruik van de begane grond van het pand op het perceel als autostalling.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 16 oktober 2009, gewijzigd bij besluit van 2 november 2009, gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, beroep ingesteld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting, gelijktijdig met zaak nrs.
201010129/4/H1 en 201010129/5/H1, behandeld op 16 december 2010, waar [verzoeker], [gemachtigden] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen en M.G. Spiegelenburg, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft [belanghebbende] toegelicht dat het moeten staken van het gewraakte gebruik ertoe zal leiden dat hij huurinkomsten zal derven en dat [advieskantoor] heeft gedreigd zijn kantoor elders te vestigen.
Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen te kennen gegeven dat zij overlast ervaren van het gebruik als kantoor, onder meer doordat personeelsleden van [advieskantoor] in de tuin van het perceel telefoongesprekken voeren.
Naar het oordeel van de voorzitter zijn de belangen van [verzoeker] en anderen niet zodanig spoedeisend, dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat het ontwerpbestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt", dat volgens het dagelijks bestuur het gebruik van de begane grond als kantoor en als autostalling mogelijk maakt, ter inzage is gelegd op 23 september 2010.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010