201008714/2/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 1 juni 2010, kenmerk 2010/4263, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Sittard bij besluit van 20 april 2010 vastgestelde uitwerkingsplan "Zitterd Revisited, deelgebied 1 Uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO - locatie Paardestraat".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 december 2010, waar [verzoeker sub 1], in persoon, en [verzoeker sub 2], in persoon, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R. Schoffeleers, werkzaam bij de gemeente.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben ieder geen zienswijze naar voren gebracht omtrent het ontwerpuitwerkingsplan. Als reden voor verschoonbaarheid wijzen zij er op dat zij conform het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde communicatieprotocol op de hoogte hadden moeten worden gehouden van de terinzagelegging van het ontwerpuitwerkingsplan.
2.2.1. In het communicatieprotocol staat dat daarin afspraken zijn vastgelegd tussen de gemeente en de belanghebbenden die wonen in het gebied dat als eerste tot uitvoering wordt gebracht. Vaststaat dat het plangebied daartoe behoort. Met betrekking tot de geldigheid van het protocol staat daarin vermeld dat het ingaat vanaf november 2003 en loopt tot en met de uitvoering van de plannen: de realisatie van gebouwen en het openbare gebied.
In het communicatieprotocol staat onder meer het volgende:
"De gemeente geeft u gerichte, heldere informatie (feiten, planningen, achtergronden, enzovoort) over het project. De gemeente is uw aanspreekpunt voor het project Zitterd Revisited. U wordt bijvoorbeeld geïnformeerd over de plannen van Zitterd Revisited. U krijgt telkens de meest actuele informatie, en als zaken zijn gewijzigd, hoort u ook wat er precies is veranderd ten opzichte van eerdere informatie. Deze informatie ontvangt u in ieder geval per brief op uw huisadres, met daarin de laatste stand van zaken. Zo’n brief ontvangt u telkens als er nieuwe ontwikkelingen zijn of het (deel)project een nieuwe fase ingaat."
2.2.2. Niet in geschil is dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet in kennis zijn gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpuitwerkingsplan. Gelet op de inhoud van het communicatieprotocol gaat de voorzitter er voorshands van uit dat de Afdeling daarin aanleiding zal zien om het niet naar voren brengen van een zienswijze door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] verschoonbaar te achten.
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen onder meer dat het plan ten onrechte niet voorziet in een ontsluitingsweg op de Paardestraat van de parkeergarage die is voorzien onder de op te richten woontoren op de hoek van de Paardestraat en de Odasingel. In dat verband wijzen zij op de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2007, nr.
200601295/1.
2.3.1. In overweging 2.12.3 van voornoemde uitspraak heeft de Afdeling naar aanleiding van bezwaren tegen het verdwijnen van een parkeerterrein op de hoek van de Paardestraat en de Odasingel ten behoeve van de realisering van de voorziene woontoren als volgt overwogen:
"Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving van het bovengrondse parkeerterrein zich niet verdraagt met de doelstelling van het plan de versnippering van de voormalige schootsvelden zo veel mogelijk ongedaan te maken. Aan deze doelstelling heeft hij in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de belangen die voor appellanten zijn gediend met het behoud van het parkeerterrein in voldoende mate in het bestemmingsplan zijn gewaarborgd, nu uit de planvoorschriften volgt dat het college van burgemeester en wethouders de bestemming zodanig moet uitwerken dat ter hoogte van de pijlaanduiding op plankaart B in de Paardestraat wordt voorzien in een in- [en] uitgang van de ondergrondse parkeergarage. Mede gelet op het feit dat namens het gemeentebestuur ter zitting is verklaard dat deze in- en uitgang zal bestaan uit een inrit voor autoverkeer, en een in- en uitgang voor voetgangers, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan het behoud van de Paardestraat als aanloopstraat naar het stadscentrum voldoende waarborgt."
2.3.2. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders verklaard dat is beoogd om ten behoeve van de onder de woontoren voorziene parkeergarage een in- en uitgang op de Paardestraat mogelijk te maken. Ter zitting heeft het college erkend dat aan de gronden waarop deze in- en uitgang op termijn is voorzien niet de aanduiding 'parkeergarage' is toegekend, als gevolg waarvan het uitwerkingsplan deze in- en uitgang niet mogelijk maakt.
2.3.3. De voorzitter verwacht dat het vorenstaande de Afdeling aanleiding zal geven tot vernietiging van het bestreden besluit. Ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen bestaat daarom aanleiding om het besluit tot goedkeuring van het uitwerkingsplan te schorsen.
2.4. Het college van gedeputeerde staten dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 1 juni 2010, kenmerk 2010/4263;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 47,45 (zegge: zevenenveertig euro en vijfenveertig cent);
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010