200901695/1/R3.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats]
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 13 januari 2009, kenmerk 2009/0001289, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijssen-Holten bij besluit van 26 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Zilverzandtracé e.o.".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2009, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 27 april 2009. [appellanten sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 mei 2009.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten sub 2] hebben hun zienswijze hierop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2010, waar [appellanten sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en het college, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. C. van Bart en ing. H.J. Hoksbergen, beiden werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2.1. De raad betoogt dat [appellanten sub 2] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, nu zij op ruime afstand van het plangebied wonen en geen extra geluidhinder ondervinden van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Hun beroep moet volgens de raad dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.1.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. De woningen van [appellanten sub 2] aan de [locatie a] onderscheidenlijk de [locatie b] liggen buiten de kern van Holten op ruim 700 meter van het plangebied. De woningen worden gescheiden van het plangebied door de spoorlijn Deventer - Almelo en een bosrijk gebied. De Fazantenweg wordt voorts niet ontsloten op het in het plan voorziene Zilverzandtracé. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [appellanten sub 2] niet worden geraakt in een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat desondanks een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. De omstandigheid dat zij regelmatig rijden op de uitvalswegen van hun woonwijk, waarop het verkeer volgens hen als gevolg van dit plan zal toenemen, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellanten sub 2] geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn bij het bestreden besluit en dat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellanten sub 2] is niet-ontvankelijk.
2.2. De raad betoogt voorts dat [appellanten sub 3] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, nu zij op ruime afstand van het plangebied wonen en geen extra geluidhinder ondervinden van de in het plan voorziene ontwikkelingen. Hun beroep moet volgens de raad dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2.1. De woningen van [appellanten sub 3] liggen aan de [locatie c] onderscheidenlijk de [locatie d] op ruim 1.500 meter van het plangebied. Tussen deze woningen en het plangebied bevindt zich bebouwing. De Houtweg wordt voorts niet ontsloten op het in het plan voorziene Zilverzandtracé alsmede het dichterbij gelegen Wansinktracé dat op dit tracé aansluit en tezamen met dit tracé een nieuwe verkeersstructuur voor Holten vormt. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [appellanten sub 3] niet worden geraakt in een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat desondanks een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. De omstandigheid dat zij regelmatig in de omgeving van het station rijden, waar volgens hen als gevolg van dit plan het verkeer zal toenemen, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellanten sub 3] geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn bij het bestreden besluit en dat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van [appellanten sub 3] is niet-ontvankelijk.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Het plan voorziet in de aanleg van het Zilverzandtracé, bestaande uit de Nieuwe Zilverzandweg en de Drostenstraat. Voorts voorziet het plan in een fietspad ten noorden van de spoorlijn Deventer - Almelo.
2.5. [appellanten sub 1] betogen dat onduidelijk is of het fietspad ten noorden van de spoorlijn ook in het bestemmingsplan is betrokken, nu verschillende benamingen voor het bestemmingsplan worden gehanteerd. Hieromtrent overweegt de Afdeling als volgt. Welke gronden tot het bestemmingsplan behoren wordt, anders dan [appellanten sub 1] kennelijk veronderstellen, niet bepaald door de benaming van het bestemmingsplan, maar door de juridisch bindende onderdelen van het plan, te weten de plankaart en de planvoorschriften. Uit de plankaart blijkt dat het door [appellanten sub 1] bedoelde pad ten noorden van de spoorlijn ook onderdeel uitmaakt van het plangebied, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat onduidelijkheid bestaat over de tot het bestemmingsplan behorende gronden.
2.6. [appellanten sub 1] stellen dat in weerwil van de in de commissie Grondgebied gemaakte afspraken, geen gelegenheid is geboden om in de commissievergadering van 13 oktober 2005 in te spreken over de plannen voor een nieuwe verkeersstructuur. Verder betogen [appellanten sub 1] dat het college van burgemeester en wethouders in zijn adviesaanvraag van 21 juli 2005 aan het college over de verkeersstructuur in Holten niet alle mogelijkheden heeft gepresenteerd, waardoor het het college in belangrijke mate heeft gestuurd in zijn advies.
2.6.1. Ingevolge de WRO vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De terinzagelegging van het ontwerp heeft in dit geval plaatsgevonden van 21 juni 2007 tot en met 1 augustus 2007. De gestelde onregelmatigheden hebben plaatsgevonden voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan en kunnen om die reden geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.7. [appellanten sub 1] betogen dat het proces van besluitvorming dat aan dit plan ten grondslag heeft gelegen niet transparant is geweest en gedurende het besluitvormingsproces verwarrende en tegenstrijdige informatie aan de burger is verstrekt. In dit verband voeren zij aan dat het Zilverzandtracé aan de burger is gepresenteerd als ontsluitingsweg voor de toekomstige woonwijk de Kol, terwijl dit tracé in werkelijkheid het doorgaande verkeer tussen Deventer en Rijssen faciliteert.
2.7.1. Het college weerspreekt, in navolging van de raad, dat de besluitvormingsprocedure niet transparant is geweest. Volgens het college is steeds duidelijk aangegeven dat de aanleg van het Zilverzandtracé noodzakelijk is voor de ontsluiting van de toekomstige woonwijk de Kol alsmede voor het verkeersluw maken van het centrum van Holten.
2.7.2. Blijkens de plantoelichting zal het Zilverzandtracé dienen als ontsluiting van de toekomstige woonwijk de Kol alsmede ten behoeve van doorgaand verkeer tussen Deventer en Rijssen. In het bestreden besluit en enkele op de zaak betrekking hebbende stukken is weliswaar aangegeven dat de functie ten behoeve van doorgaand verkeer niet wordt beoogd, maar tegelijkertijd wordt erkend dat niet kan worden voorkomen dat de weg door doorgaand verkeer zal worden gebruikt. Voorts wordt in deze stukken gesteld dat het Zilverzandtracé bijdraagt aan de doelstelling om het centrum van Holten verkeersluw te maken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat tijdens de bestemmingsplanprocedure misleidende informatie is verstrekt. Een mogelijke onregelmatigheid in de periode die hieraan vooraf is gegaan kan voorts geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.8. [appellanten sub 1] twijfelen aan het nut en de noodzaak van de aanleg van het Zilverzandtracé. Volgens hen is de aanleg van een noordelijke rondweg een beter alternatief. [appellanten sub 1] vrezen voorts dat de aanleg van een noordelijke rondweg door de aanleg van het Zilverzandtracé onmogelijk wordt gemaakt. Verder betogen [appellanten sub 1] dat met dit plan ten onrechte de uitgangspunten van de verkeersstructuurplannen uit 2000 en 2004 zijn verlaten.
2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het Zilverzandtracé in de eerste plaats bedoeld is voor de ontsluiting van de toekomstige woonwijk de Kol. De aanleg van het tracé is volgens het college in de tweede plaats bedoeld voor doorgaand verkeer, zodat het centrum van Holten kan worden ontlast. Voor de aanleg van een noordelijke rondweg bestaat op dit moment nog geen verkeerskundige noodzaak, aldus het college.
2.8.2. De door [appellanten sub 1] aangehaalde verkeerstructuurplannen betreffen slechts concepten. Bij besluit van 31 oktober 2005 is door de raad het definitieve verkeerstructuurplan vastgesteld, bestaande uit de in opdracht van de gemeente door het adviesbureau DHV Ruimte en Mobiliteit BV verrichte studie "Hoe leiden we het verkeer rond Holten? Verkeerskundige analyse Rondwegen Holten" van juni 2005 en een notitie van dit adviesbureau van september 2005 (hierna: het verkeerstructuurplan).
In het verkeerstructuurplan komt aan de orde hoe de doelstelling tot het verkeersluw maken van het centrum van Holten moet worden bereikt. In het verkeerstructuurplan staat dat de aanleg van een rondweg ten noorden van Holten met zijn subvarianten het meest voor de hand ligt. Daarbij is, anders dan [appellanten sub 1] veronderstellen, aangegeven dat het Zilverzandtracé een functie zal krijgen ten behoeve van het doorgaand verkeer. In het verkeerstructuurplan staat voorts dat de aanleg van een rondweg zonder de aanleg van het Wansinktracé en het Zilverzandtracé, zoals door [appellanten sub 1] gewenst, weliswaar zorgt voor minder doorgaand verkeer door het centrum van Holten, maar tegelijkertijd een ongewenste toename van het verkeer door woonstraten als de Kolweg en de Tuinstraat met zich brengt. Het voorkeursalternatief van [appellanten sub 1] houdt er voorts geen rekening mee dat de belangrijkste functie van het Zilverzandtracé de ontsluiting van de toekomstige woonwijk de Kol is.
2.8.3. In het verkeerstructuurplan staat verder dat een gefaseerde aanleg van de nieuwe verkeerstructuur mogelijk is. Zo kan het verkeersluw maken van het centrum volgens het verkeerstructuurplan op redelijk korte termijn worden bereikt door het Wansinktracé en Zilverzandtracé in een eerste fase aan te leggen in combinatie met het verkeersluw maken van het centrum. In het verkeerstructuurplan staat dat de aanleg van een noordelijke rondweg in een latere fase zou kunnen plaatsvinden. Gelet op het voorgaande hebben [appellanten sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van een noordelijke rondweg na aanleg van het Zilverzandtracé onmogelijk is.
2.9. Voor zover [appellanten sub 1] betogen dat in de bij het bestemmingsplan gevoegde notitie "Fasering van het VSP" de tweede fase van het verkeersstructuurplan uiteen is gezet, terwijl de raad hier nog niet over heeft besloten, overweegt de Afdeling dat deze notitie geen deel uitmaakt van het onderhavige bestemmingsplan, zodat hieraan geen bindende betekenis kan worden toegekend.
2.10. [appellanten sub 1] betogen dat in het bestemmingsplan onvoldoende ruimte is gereserveerd voor de door de raad beoogde uitvoering van de Drostenstraat met twee rijbanen, twee fietsstroken en een voetpad.
2.10.1. Het college stelt, in navolging van de raad, dat de Drostenstraat zal worden ingericht als erftoegangsweg, waarbij fietssuggestiestroken op de rijbanen zullen worden aangebracht. Verder brengt het college naar voren dat aan de kant van de woningen een voetpad zal worden gerealiseerd. Voor deze inrichting van de Drostenstraat bestaat volgens het college voldoende ruimte.
2.10.2. Gelet op de verwachte verkeersintensiteiten op de Drostenstraat is niet aannemelijk gemaakt dat binnen de in het plan voorziene ruimte geen verkeersveilige uitvoering van deze weg kan worden gerealiseerd. Overigens kunnen fietsers ook gebruik maken van het in het plan voorziene fietspad ten noorden van de spoorlijn Deventer - Almelo, parallel aan de Drostenstraat.
2.11. [appellanten sub 1] vrezen voor geluidsoverlast als gevolg van de nieuwe inrichting van de Drostenstraat. In dit verband stellen zij dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van het geluid van de weg en de spoorweg Deventer-Almelo. Verder voeren zij aan dat er bij de vaststelling van hogere grenswaarden voor de woningen aan de Drostenstraat ten onrechte vanuit is gegaan dat sprake is van een reconstructie van een weg. Tot slot betogen [appellanten sub 1] dat artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), krachtens welk artikel een vorm van saldering van geluidsbelasting bij een reconstructie van een weg mogelijk is, onjuist is toegepast.
2.11.1. Het college stelt dat het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden heeft vastgesteld voor de woningen aan de Drostenstraat. Verder stelt het zich, in navolging van de raad, op het standpunt dat de saldering van geluidsbelasting als bedoeld in artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wgh correct is toegepast. Om de overlast als gevolg van de cumulatie van het geluid van de weg en de spoorweg te beperken, zullen passende maatregelen worden getroffen, aldus het college.
2.11.2. Bij besluit van 24 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wgh in samenhang gelezen met artikel 110a van die wet, hogere grenswaarden vastgesteld voor de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op onder meer de woningen van [appellanten sub 1] . De Afdeling heeft dat besluit bij uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr.
200902219/1/M2vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
2.11.3. De beroepsgronden over de reconstructie van een weg en over de saldering van geluidbelasting zijn gericht tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden en kunnen in het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure derhalve niet aan de orde komen.
2.11.4. In het kader van de onderhavige procedure ligt de vraag voor of aan de vastgestelde hogere grenswaarden vanwege het wegverkeer kan worden voldaan. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 1] geen feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht op grond waarvan in dit geval moet worden betwijfeld dat aan deze grenswaarden kan worden voldaan.
2.11.5. Wat betreft de cumulatie van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en het spoorverkeer overweegt de Afdeling als volgt.
In artikel 110f, eerste lid, van de Wgh, voor zover thans van belang, is bepaald dat, indien afdeling 2 en 4 van hoofdstuk VI van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108 van deze wet degene die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek ter plaatse van die woningen overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek dient te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
De woningen van [appellanten sub 1], waarvoor hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld, liggen in meer dan één geluidzone als bedoeld in artikel 110f, eerste lid, van de Wgh. Dit betekent dat de cumulatieve effecten vanwege de geluidbelasting van het wegverkeer en het spoorverkeer op grond van artikel 110f, eerste lid, van de Wgh, in samenhang met artikel 77 van die wet, dienden te worden onderzocht. In het akoestisch onderzoek "Zilverzandtracé te Holten" van DHV Ruimte en Mobiliteit BV van 11 maart 2008 (hierna: het akoestisch onderzoek), dat het college mede ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, is dit echter niet gebeurd. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 110f, eerste lid, van de Wgh. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.11.6. In een nader ingezonden memo van DHV Ruimte en Mobiliteit BV van 3 maart 2010, ingekomen bij de Afdeling op 11 maart 2010, is alsnog de gecumuleerde geluidbelasting vanwege het wegverkeer en het spoorverkeer berekend. Uit de memo volgt dat de geluidbelasting vanwege het spoorverkeer aanzienlijk hoger is dan de geluidbelasting vanwege het wegverkeer. Dit betekent dat de geluidbelasting vanwege het spoorverkeer maatgevend is voor de gecumuleerde geluidbelasting en dat de bijdrage van het wegverkeer aan de geluidbelasting op de woningen zeer beperkt is. Gelet hierop alsmede gelet op de maatregelen die blijkens de memo aan de woningen zullen worden getroffen ter beperking van geluidhinder, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gecumuleerde geluidbelasting van de weg en de spoorweg niet onaanvaardbaar is.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
2.12. Ten aanzien van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Ten aanzien van [appellanten sub 1] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 januari 2009, kenmerk 2009/0001289;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010