ECLI:NL:RVS:2010:BO9148

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003190/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Heinenoord en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Heinenoord" dat op 10 december 2009 door de raad van de gemeente Binnenmaas is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1] en het College van Kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Heinenoord, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat bepaalde bouwmogelijkheden ten onrechte zijn beperkt.

De Raad van State heeft de zaak op 19 november 2010 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, waarbij [appellant sub 1] onder andere aanvoert dat de goothoogte van zijn pand onjuist is weergegeven in het bestemmingsplan. De raad heeft erkend dat de goothoogte op de verbeelding niet overeenkomt met het raadsbesluit en heeft verzocht het beroep van [appellant sub 1] op dit punt gegrond te verklaren. De Raad van State heeft dit verzoek gehonoreerd en geoordeeld dat de raad ten onrechte een goothoogte van vier meter heeft opgenomen in plaats van de juiste hoogte van vijf meter.

Daarnaast heeft [appellant sub 1] betoogd dat de maximale inhoudsmaat voor een bedrijfswoning op zijn perceel onterecht is vastgesteld op 650 m³, terwijl er in het vorige bestemmingsplan geen dergelijke beperking gold. De Raad van State heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze beperking niet onredelijk is, gezien de bestemming "Bedrijf" en de belangen van de ruimtelijke ordening.

Het College van Kerkrentmeesters heeft ook bezwaar gemaakt tegen de grootte van het bouwvlak voor hun verenigingsgebouw. De Raad van State heeft geoordeeld dat de raad onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de gewenste uitbreiding aan de noordzijde van het gebouw niet mogelijk is. De Raad heeft het besluit van de raad van de gemeente Binnenmaas op dit punt vernietigd.

De Raad van State heeft uiteindelijk het beroep van het College van Kerkrentmeesters geheel en het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond verklaard, terwijl het beroep van [appellant sub 2] ongegrond is verklaard. De Raad heeft de raad van de gemeente Binnenmaas opgedragen om de griffierechten aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

201003190/1/R1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. het College van Kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Heinenoord, gevestigd te Heinenoord, gemeente Binnenmaas,
en
de raad van de gemeente Binnenmaas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Heinenoord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, en het College van Kerkrentmeesters bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2010, waar [appellant sub 1], het College van Kerkrentmeesters, vertegenwoordigd door P.P. Storm, [appellant sub 2], bijgestaan door ing. E.W. Lamberts, werkzaam bij LTO Noord Advies, en de raad, vertegenwoordigd door T.H.J. Evers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd een aantal verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. Het plan is overwegend conserverend van aard.
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de goothoogte van het pand op het perceel [locatie 1] onjuist is weergegeven op de verbeelding, ondanks dat het raadsbesluit de juiste goothoogte van vijf meter vermeldt. De raad stelt zich op het standpunt dat hetgeen [appellant sub 1] betoogt juist is. Gelet op het besluit van de raad had de goothoogte op de verbeelding gewijzigd moeten worden van vier naar vijf meter. De raad verzoekt derhalve het beroep voor dit deel gegrond te verklaren.
Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte op de verbeelding een goothoogte van vier meter heeft opgenomen voor het pand op de [locatie 1].
Het betoogt slaagt.
2.3. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat hij, evenals het geval is voor de andere woningen binnen de bebouwde kom, geen begrenzing van de inhoudsmaat voor een bedrijfswoning wil. Volgens [appellant sub 1] staat in het vorige bestemmingsplan geen maximale inhoudsmaat vermeld, terwijl het nieuwe bestemmingsplan de inhoudsmaat voor een bedrijfswoning op zijn perceel begrenst op 650 m³.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat binnen de bestemming "Bedrijf", welke geldt voor het perceel [locatie 1], het mogelijk is om zowel een bedrijfswoning als bedrijfsruimten op te richten. De raad vindt het niet wenselijk dat de bouwvlakken volledig kunnen worden benut voor alleen een bedrijfswoning. Een inhoudsmaat van 650 m³ voor een bedrijfswoning biedt volgens de raad in het algemeen voldoende ruimte om een volwaardige bedrijfswoning te kunnen realiseren.
2.3.2. [appellant sub 1] exploiteert op het perceel [locatie 1] een aannemingsbedrijf. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "bouwvlak", "sb - 2" en "bw" toegekend.
Ingevolge artikel 4.1, onder b, van de planregels is ter plaatse een aannemingsbedrijf toegestaan.
Ingevolge artikel 4.2.1, onder d, bedraagt de maximale inhoud van een bedrijfswoning 650 m³.
In het voorgaande bestemmingsplan gold ter plaatse geen maximale inhoudsmaat voor bedrijfswoningen.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad dat het binnen de bestemming "Bedrijf" niet gewenst is enkel een bedrijfswoning te realiseren niet onredelijk. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat deze bestemming daarmee verschilt van de bestemming "Wonen", omdat binnen die bestemming het gehele bouwvlak is bedoeld voor een woning. Nu ter zitting bovendien is gebleken dat [appellant sub 1] geen concrete plannen heeft voor een bedrijfswoning met een inhoudsmaat van meer dan 650 m³ en ook overigens niet heeft aangegeven waarom een inhoudsmaat van 650 m³ in zijn geval niet voldoende is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan dit uitgangspunt heeft kunnen vasthouden. Voor zover [appellant sub 1] ter zitting heeft betoogd dat hij door de maximale inhoudsmaat van 650 m³ zijn bouwvoornemens, waaronder de realisering van een kantoorruimte, niet kan uitvoeren stelt de Afdeling vast dat bouwvoornemens voor zover deze geen betrekking hebben op de woonfunctie, geen deel uitmaken van een bedrijfswoning.
Het betoog faalt.
2.4. Uit 2.2 volgt dat de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding ziet voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "bouwvlak", "sb - 2" en "bw" voor het perceel [locatie 1] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. De Afdeling ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op dit punt zelf in de zaak te voorzien.
2.6. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het vorige bestemmingsplan hem de mogelijkheid bood om een strook grond aan de achterzijde van zijn perceel te bebouwen en dat die mogelijkheid hem in het nieuwe plan ten onrechte wordt ontnomen.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op geluidhinder en de beperkte parkeermogelijkheden een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten niet wenselijk is. Verder wordt de richtafstand van 30 meter, neergelegd in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit het jaar 2009 (hierna: de VNG-brochure) reeds overschreden, doordat het perceel van [appellant sub 1] aan twee zijden grenst aan percelen met een woonbestemming.
2.6.2. Het perceel met het aannemingsbedrijf van [appellant sub 1] grenst aan twee zijden direct aan percelen met een woonbestemming. Het dichtstbijzijnde bouwvlak voor een woning grenst direct ten oosten aan het bouwvlak voor het aannemingsbedrijf van [appellant sub 1]. Aan een strook grond aan de achterzijde van het perceel met een diepte van 50 meter is niet de aanduiding 'bouwvlak' toegekend. Deze gronden zijn thans onbebouwd en worden gebruikt als opslagplaats.
In de richtafstandenlijst, tabel I, van de VNG-brochure wordt, voor een aannemingsbedrijf met een werkplaats met een bedrijfsoppervlak van minder dan 1.000 m² een richtafstand van 30 m vanwege geluid aangehouden.
2.6.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat aspecten zoals geluidhinder enkel betrokken dienen te worden bij de procedure wat betreft het verlenen van een milieuvergunning overweegt de Afdeling als volgt. Het enkele feit dat in het kader van de verlening van een milieuvergunning voorschriften kunnen worden opgenomen of maatwerkvoorschriften kunnen worden vastgesteld ter beperking van de geluidhinder neemt niet weg dat ook bij de bestemmingsplanprocedure aspecten als geluid meegewogen dienen te worden inzake de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op het conserverende karakter van het plan en de aanwezigheid van woningen binnen de richtafstand volgens de VNG-brochure van 30 m heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten niet gewenst is en dat in het plan alleen de bestaande bebouwing als zodanig wordt bestemd. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij concrete uitbreidingsplannen heeft, noch dat hij door de planregeling ernstig zijn bedrijfsvoering wordt geschaad.
Het betoog faalt.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" zonder de aanduiding "bouwvlak" aan de achterzijde van het perceel [locatie 1] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.
2.8. Het College van Kerkrentmeesters betoogt dat het in het plan ingetekende bouwvlak aan de Hofweg 2a te klein is. Volgens het College van Kerkrentmeesters is ten onrechte alleen de breedte van de bestaande zaal van het verenigingsgebouw De Hofpoort, naast de hervormde kerk, doorgetrokken. Hierdoor is deze nieuwe zaal alleen toegankelijk door gebruik te maken van de al bestaande aangrenzende zaal. Het College van Kerkrentmeesters wil daarom de mogelijkheid hebben een stuk gang door te trekken, een bergruimte te creëren en extra toiletten te realiseren.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het kerkgebouw ten noorden van De Hofpoort een karakteristiek gebouw is en dat stedenbouwkundig een zekere afstand tussen beide gebouwen wenselijk is. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het om een plan met een conserverend karakter gaat, waarbij terughoudend wordt omgegaan met nieuwe ontwikkelingen.
2.8.2. Aan de gronden tussen de bestaande kerk en De Hofpoort is de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 8 van de planregels zijn deze gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, paden en speelvoorzieningen. Het is niet mogelijk op deze gronden te bouwen.
Op de verbeelding is weergegeven dat voor De Hofpoort het bouwvlak verruimd is aan de westzijde. Uit de plantoelichting volgt dat gezien de aard en de omvang van het perceel een groter bouwvlak op deze locatie mogelijk is.
Ter zitting is gebleken dat de toegestane uitbreiding aan de westzijde van de kerk ongeveer 40 m² tot 50 m² bedraagt. Voorts heeft het College van Kerkrentmeesters ter zitting aangegeven dat het doortrekken van een stuk gang in de noordelijke richting van het verenigingsgebouw zal neerkomen op een omvang van ongeveer 7 m bij 1,5 m. Ten aanzien van de toegestane uitbreiding aan de westzijde van de kerk heeft de raad aangegeven dat deze uitbreiding gelet op het conserverende karakter van het plan bij wijze van uitzondering in het plan is opgenomen. Daarbij heeft de raad ter zitting aangegeven dat ten aanzien van de gewenste uitbreiding in de noordelijke richting in een separate procedure een bredere afweging kan worden gemaakt.
2.8.3. Gelet op het feit dat de toegestane uitbreiding aan de westzijde van de kerk een grotere omvang heeft dan de gevraagde uitbreiding aan de noordzijde van het verenigingsgebouw en nu de raad ter zitting heeft aangegeven dat als het College van Kerkrentmeesters een bouwplan indient het niet uitgesloten is dat daaraan medewerking zal worden verleend, valt niet in te zien waarom de raad bij de vaststelling van het plan voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Groen" gelegen naast het perceel Hofweg 2a geen afweging heeft kunnen maken wat betreft de gewenste uitbreiding in de noordelijke richting waar het College van Kerkrentmeesters een stuk gang wil doortrekken en een bergruimte en extra toiletten wil realiseren.
2.8.4. In hetgeen het College van Kerkrentmeesters heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dit betreft de voorgestelde uitbreiding aan de noordzijde van het verenigingsgebouw om daar een gang door te trekken en een bergruimte en extra toiletten te realiseren, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" gelegen naast het bouwvlak voor het perceel Hofweg 2a, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart.
2.9. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte de overeengekomen bouwmogelijkheden voor twee vrijstaande woningen op zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Heinenoord, sectie G, nummer 1490, buiten het plangebied heeft gelaten. In 2006 heeft [appellant sub 2] zijn glastuinbouwbedrijf verkocht aan de gemeente. De voormalige bedrijfswoning, aan de [locatie 2], is buiten de koop gebleven en in de akte van levering inzake de overige gronden staat vermeld dat op dit perceel twee vrijstaande woningen met elk een garage mogen worden gebouwd. Volgens deze akte dient het plan voor de bouw van de twee vrijstaande woningen gelijktijdig met de ontwikkeling van het woningbouwplan "Tienvoet" meegenomen te worden tenzij de verkoper de woningen wil realiseren door middel van een procedure krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), welke volgens [appellant sub 2] te vergelijken is met een projectbesluit. [appellant sub 2] betoogt dat nu zowel de artikel 19-procedure als het projectbesluit leidt tot een wijziging van het plan, de twee vrijstaande woningen gelet op de inspanningsverplichting opgenomen dienen te worden in het plan.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er voor is gekozen in dit bestemmingsplan alleen kleinschalige ontwikkelingen op te nemen waarvoor al een planologische procedure is doorlopen. Hij zal voldoen aan de inspanningsverplichting indien er sprake is van een gedetailleerd bouwplan.
2.9.2. Uit de plantoelichting volgt dat het plan gericht is op het vastleggen van de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik. Voorts blijkt uit de akte van levering dat de raad zich zal inspannen om te komen tot een bestemmingswijziging van de buiten de verkoop blijvende gronden om de bouw van twee woningen mogelijk te maken. Deze inspanningsverplichting dient volgens de akte van levering gelijktijdig met de ontwikkeling van het woningbouwplan "De Tienvoet" te worden meegenomen, tenzij [appellant sub 2] de woningen wenst te realiseren door middel van een procedure ingevolge artikel 19 van de WRO.
2.9.3. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Ter zitting heeft [appellant sub 2] aangegeven geen concrete bouwplannen te hebben. Uit hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd is niet gebleken dat er een zodanige relevante ruimtelijke samenhang tussen het perceel van [appellant sub 2], kadastraal bekend gemeente Heinenoord, sectie G nummer 1490, en het plan bestaat dat de gekozen plangrens in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht moet worden. De enkele omstandigheid dat de gronden voorheen behoorden tot hetzelfde glastuinbouwbedrijf als waarvan de bedrijfswoning aan de [locatie 3] uitmaakte, welke woning wel in het plan is opgenomen, maakt niet dat onderhavige gronden ook in het plan hadden moeten worden opgenomen
Uit de akte van levering kan worden afgeleid dat alleen indien de twee vrijstaande woningen zouden worden opgenomen in het woningbouwplan "De Tienvoet", een concreet bouwvoornemen niet zou worden geëist. Voordat aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO kon worden meegewerkt, zou immers sprake moeten zijn van een concreet bouwvoornemen. Hetzelfde geldt thans voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het enkele feit dat in de akte van levering is vermeld dat de gemeente zich inspant te komen tot een vergunning voor twee woningen op de gronden van [appellant sub 2], leidt daarom niet tot de conclusie dat sprake is van een toezegging dat de gewenste woningen in onderhavig bestemmingsplan hadden moeten worden opgenomen. De Afdeling laat hierbij nog daar dat het bestemmingsplan conserverend van aard is.
2.10. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat in een ander bestemmingsplan de gronden aan de Breestraat 6 te Westmaas al wel bestemd werden voor woondoeleinden terwijl er nog bestaande bedrijfsopstanden aanwezig waren. Bij dat bestemmingsplan was ook sprake van een beheersgericht plan en volgens [appellant sub 2] is sprake van een vergelijkbare situatie.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor de desbetreffende gronden destijds een bestemming was opgenomen die zowel woningbouw als bedrijvigheid mogelijk maakte. Bij de herziening is besloten dat dergelijke brede bestemmingsomschrijvingen niet meer wenselijk zijn. Ten aanzien van het perceel van [appellant sub 2] was op grondslag van het voorgaande bestemmingsplan niet de bouw van woningen mogelijk.
[appellant sub 2] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie.
Het betoog faalt.
2.11. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plangrens strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat de plangrens anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is zowel bij [appellant sub 1] als het College van Kerkrentmeesters niet gebleken. Wat betreft [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van het College van Kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Heinenoord geheel en het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Binnenmaas van 10 december 2009:
a. voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" gelegen naast de kerk aan de Hofweg 2a, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
b. voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de [locatie 1] met de aanduidingen "bouwvlak", "sb - 2" en "bw";
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige en het beroep van [appellant sub 2] geheel ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Binnenmaas aan [appellant sub 1] en het College van Kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Heinenoord het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor het College van Kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Heinenoord.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
410-675