201005714/1/R1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 april 2010, kenmerk PZH-2010-166103624, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Alblasserdam bij besluit van 7 oktober 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Mercon-Kloos".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.A. Looij, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. I.R.A.H.C. Delsing Nicolaas, G.J. Voerman en H. Groeneveld, werkzaam bij de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Planoform Vastgoedontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door ir. M.C. Langerak, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om -in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plangebied is gesitueerd op de oever van de rivier De Noord tussen de kernen van Alblasserdam en Kinderdijk. Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de functie van het gebied naar wonen. In het nieuw te ontwikkelen gebied zullen maximaal 300 woningen worden gerealiseerd.
2.3. [appellant] betoogt dat door de realisering van de 300 woningen op het Mercon Kloos terrein het aantal motorvoertuigen per etmaal op de West Kinderdijk met een aanzienlijk aantal toeneemt waardoor een onveilige situatie ontstaat. Daarbij betoogt [appellant] dat de raad bij de West Kinderdijk ten onrechte van een maximale capaciteit van 12.500 motorvoertuigen per etmaal is uitgegaan. [appellant] voert aan dat de weg volgens de stichting CROW te karakteriseren is als een typische erftoegangsweg, met een maximale capaciteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal.
2.4. Het college heeft uiteengezet dat uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2004 (hierna: GVVP) volgt dat de West Kinderdijk een erftoegangsweg type I is waarbij de maximumcapaciteit op 12.500 motorvoertuigen per etmaal is gesteld.
2.5. Uit het rapport "Herinrichting Mercon Kloos: Verkeerseffecten en ontsluiting" van Vormtech B.V. van 2 maart 2007, volgt dat de West Kinderdijk een wegprofiel heeft bestaande uit één rijbaan met aan weerszijden niet geaccentueerde fietssuggestiestroken. Aan de oostzijde van de West Kinderdijk bevinden zich langsparkeervakken en een trottoir van ongeveer 1,50 m breed. Verder volgt uit de plantoelichting dat de West Kinderdijk een geasfalteerde weg met een wegdekbreedte van 6 m is en dat er een maximale snelheid van 50 kilometer per uur geldt. Uit de plantoelichting volgt verder dat de maximale snelheid op de interne ontsluitingswegen op het terrein van Mercon Kloos 30 kilometer per uur zal gaan bedragen. Daarbij vormt de West Kinderdijk samen met twee andere wegen de belangrijkste ontsluitingswegen voor de omgeving van het Mercon Kloos terrein.
2.6. Uit het GVVP volgt dat de West Kinderdijk als een erftoegangsweg met een hoge status -type I- is gekarakteriseerd. Bij dit type weg wordt uitgegaan van een maximale capaciteit van 12.500 motorvoertuigen per etmaal. Voorts volgt uit het GVVP dat in 2004 de maximale capaciteit van het aantal voertuigen per etmaal op het Dijklint, waar de West Kinderdijk deel van uitmaakt, binnen afzienbare tijd zou worden bereikt. Daarbij volgt uit het GVVP dat de weg wat betreft het gebruik de functie van gebiedsontsluitende weg heeft gekregen. Hierdoor lijdt het Dijklint, in meerdere opzichten, onder een onevenredige verkeersbelasting. Op de lange termijn kan hierdoor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het Dijklint onder druk komen te staan. Op de middellange termijn zal de verkeersonveiligheid toenemen en zal de ontsluiting van Alblasserdam mogelijk gevaar opleveren bij gehele of gedeeltelijke evacuatie als gevolg van calamiteiten.
2.7. De raad heeft ter zitting aangegeven dat hij bij het vaststellen van de maximale verkeersintensiteiten wat betreft de verschillende type wegen een eigen afweging heeft gemaakt en zich niet enkel gebaseerd heeft op de gegevens van de stichting CROW. Uit het rapport van Vormtech B.V. volgt dat de maximale capaciteit wat betreft de West Kinderdijk bepaald is aan de hand van ervaringscijfers van soortgelijke wegen. Ter zitting heeft de raad desgevraagd aangegeven dat het in die gevallen gaat om vergelijkbare wegen in andere gemeenten. De raad heeft met de desbetreffende gemeenten contact gehad over de maximale capaciteit van deze wegen, maar heeft van deze gegevens geen rapport opgesteld. Daarbij heeft de raad aangegeven dat op het Dijklint een maximale capaciteit van 18.000 motorvoertuigen per etmaal haalbaar is, maar dat dit maximum gevolgen heeft voor de leefomgeving. Om de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen, hanteert de raad als uitgangspunt een capaciteit van 12.500 motorvoertuigen per etmaal.
Voorts heeft de raad ter zitting aangegeven dat hij ter verbetering van de verkeersveiligheid verschillende maatregelen heeft genomen, waaronder de realisering van oversteekplaatsen en een vluchtheuvel. Hierdoor is volgens de raad hetgeen in het GVVP staat niet meer van toepassing op de huidige situatie op het Dijklint. Daarbij heeft de raad aangegeven in de nabije toekomst nog verschillende maatregelen te treffen, zoals de aanleg van een vrijliggend fietspad en de realisering van extra parkeerplaatsen en de realisering van een transferium. Voorts heeft de raad ter zitting aangegeven te onderzoeken of bij de Kinderdijk een extra steiger kan worden aangelegd en start de provincie op korte termijn met de aanpak van diverse knelpunten op de provinciale wegen. Verder is in opdracht van VVC Zuid-Holland Zuid onderzoek gedaan naar mogelijkheden om de hoeveelheid verkeer van en naar IHC Merwede te verminderen. Ook laat de provincie onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden van bundeling van goederen. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zullen vervolgens maatregelen worden genomen.
2.8. Niet in geschil is dat de realisering van 300 woningen tot gevolg heeft dat het gebruik van de West Kinderdijk toeneemt met 1.700 motorvoertuigen per etmaal. Nu uit de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004 van de stichting CROW (hierna: ASVV 2004) volgt dat voor een erftoegangsweg als richtlijn een bovengrens van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal gehanteerd wordt en dat de capaciteit waar de raad voor de West Kinderdijk van uitgaat enkel gebaseerd is op ervaringscijfers van vergelijkbare wegen in andere gemeenten, valt niet in te zien waarom de raad bij de vaststelling van de maximale capaciteit is uitgegaan van 12.500 motorvoertuigen per etmaal. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen rapporten zijn opgesteld van de desbetreffende ervaringscijfers en dat uit de stukken noch ter zitting is gebleken in hoeverre de inrichting en ligging van de vergelijkbare wegen met de West Kinderdijk overeenkomen. Hierdoor en gelet op hetgeen uit het GVVP volgt, valt niet uit te sluiten dat 12.500 motorvoertuigen per etmaal zullen leiden tot een verkeersonveilige situatie op de West Kinderdijk.
Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat hetgeen in het GVVP staat niet meer van toepassing is op de huidige situatie op het Dijklint overweegt de Afdeling als volgt. De al genomen maatregelen zijn eerst ter zitting genoemd en enkel op grond daarvan kan niet worden nagegaan of de situatie op de West Kinderdijk werkelijk is verbeterd ten opzichte van hetgeen voor deze weg is vermeld in het GVVP. Ook de nog in de toekomst te nemen maatregelen zijn eerst ter zitting genoemd. Het is niet duidelijk welke maatregelen precies genomen zullen worden en wat de effecten van deze maatregelen zullen zijn voor de situatie op de West Kinderdijk. Voorts is niet zeker of de maatregelen daadwerkelijk gerealiseerd zullen kunnen worden nu een deel van deze maatregelen afhankelijk is van afspraken met derden.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.10. De overige beroepsgronden behoeven, gelet hierop, geen bespreking meer.
2.11. Het college dient ten aanzien van [appellant] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 20 april 2010, kenmerk PHZ-2010-166103624;
III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan "Mercon-Kloos";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het besluit van 20 april 2010;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010