ECLI:NL:RVS:2010:BO9150

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007656/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Emmen, Emmermeer, derde woontoren wijkcentrum en parkeerbehoefte

Op 24 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Emmen het bestemmingsplan "Emmen, Emmermeer, derde woontoren wijkcentrum" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 6 augustus 2010. De zaak is behandeld op 19 november 2010, waarbij de appellant en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Groenewegen, aanwezig waren. Ook een belanghebbende, vertegenwoordigd door W. de Groot, was ter zitting aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 december 2010 uitspraak gedaan.

De appellant betoogde dat de parkeerbehoefte niet correct was berekend en dat er onduidelijkheid bestond over het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het bestemmingsplan. De raad stelde dat de parkeerbehoefte was onderzocht volgens de aanbevelingen van de stichting CROW en dat er rekening was gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. De Afdeling overwoog dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de parkeerbehoefte voldoende was berekend en dat er geen aanleiding was om de beroepsgronden van de appellant buiten beschouwing te laten.

De Afdeling concludeerde dat de raad zich terecht had gebaseerd op de CROW-aanbevelingen en dat de parkeerbehoefte voor het gehele bouwproject in de eindsituatie moest worden bekeken. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd konden worden voor de bewoners van de woontorens en de bezoekers van de winkels. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201007656/1/R1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmen, Emmermeer, derde woontoren wijkcentrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2010, beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2010, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Groenewegen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door W. de Groot, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een woontoren van negen bouwlagen welke op een winkelplint gesitueerd wordt. Deze woontoren maakt deel uit van de herstructurering van drie naast elkaar gelegen bouwblokken. De gemeente is bezig het hele wijkcentrum in drie fasen te herstructureren, waarvan de eerste fase reeds is uitgevoerd. De ontwikkeling in dit plan richt zich op de tweede fase en betreft het meest westelijke bouwblok.
2.2. [appellant] betoogt dat de parkeerbehoefte niet berekend is op grond van het bestemmingsplan maar op grond van het grotere bouwproject waar de toren deel van uitmaakt. [appellant] voert aan dat op deze manier niet duidelijk is hoeveel parkeerplaatsen voor dit bestemmingsplan nodig zijn. Verder voert [appellant] aan dat volgens zijn berekening voor het gehele bouwproject een parkeerbehoefte bestaat van 438,5 parkeerplaatsen terwijl de raad van 399 parkeerplaatsen is uitgegaan.
Voorts betoogt [appellant] dat niet duidelijk is op welke wijze het gemeentebestuur gebruik zal maken van de bouwmogelijkheden en dat hierdoor de kans bestaat dat meer appartementen gerealiseerd worden dan uit de toelichting blijkt. Volgens [appellant] is bij de berekening van de parkeerbehoefte daar geen rekening mee gehouden.
Verder betoogt [appellant] dat niet duidelijk is of de parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de parkeerbehoefte van het plan is onderzocht met behulp van de aanbevelingen van de stichting CROW. [appellant] heeft volgens de raad de cijfers ten aanzien van de parkeerbehoefte ten onrechte bij elkaar opgeteld. Overeenkomstig de CROW- aanbevelingen kan echter gedeeltelijk van een dubbelgebruik van parkeerplaatsen worden uitgegaan. In de aanbevelingen is daarvoor een rekencorrectie opgenomen en volgens de raad voorziet het plan op deze manier in voldoende parkeerplaatsen.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat in de regels van het plan de maximale afmetingen voor de bebouwing zijn vastgelegd. Uitgaande van deze regels is het mogelijk negen woonlagen en maximaal 46 appartementen te realiseren.
2.4. Voor zover de raad betoogt dat de desbetreffende beroepsgronden van [appellant] buiten beschouwing gelaten dienen te worden omdat hij deze niet tijdens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft ingediend, overweegt de Afdeling het volgende. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Heeft de belanghebbende wel een zienswijze met betrekking tot een bepaald planonderdeel naar voren gebracht, dan kan hij ook beroep tegen dat planonderdeel instellen. In beroep mag de belanghebbende met betrekking tot dat planonderdeel gronden aanvoeren die hij niet in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende planonderdeel naar voren zijn gebracht. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant] in zijn geheel ontvankelijk.
2.5. Uit de plantoelichting volgt dat de raad het wijkcentrum in fasen gaat herstructureren. Het betreft in totaal drie bouwblokken. De eerste fase heeft betrekking op bouwblok A en is al uitgevoerd. Dit plan betreft de tweede fase en heeft betrekking op bouwblok C. Voorts volgt uit de plantoelichting dat de totale parkeerbehoefte berekend is aan de hand van de eindsituatie waarbij alle drie woontorens gerealiseerd zijn.
Voorts volgt uit de plantoelichting dat de CROW-aanbevelingen gebruikt zijn voor de vaststelling van de parkeerbehoefte. Uit deze aanbevelingen volgt dat rekening mag worden gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Voor appartementen geldt een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaatsen per woning. Samen met de bestaande appartementen op het bouwblok van de Golff-supermarkt komen er in totaal 157 appartementen in het gehele wijkcentrum, aldus de plantoelichting. Voorts geldt voor winkels een parkeernorm van 3 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak en wordt voor scholen uitgegaan van een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per klaslokaal. Ten slotte wordt voor de berekening van het dubbelgebruik rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages op de verschillende momenten van de week.
2.6. Gezien de samenhang tussen de drie woontorens heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, om te waarborgen dat in voldoende parkeerplaatsen zal worden voorzien, inzicht in het totale aantal benodigde parkeerplaatsen in de eindsituatie dient te bestaan. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat daarnaast voor alleen dit bestemmingsplan de behoefte aan parkeerplaatsen had moeten worden berekend.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de parkeerbehoefte niet in redelijkheid heeft kunnen berekenen aan de hand van de CROW-aanbevelingen, noch dat de raad de parkeerbehoefte op een verkeerde manier berekend heeft. In het bijzonder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad ten onrechte rekening heeft gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen.
2.7. Aan de gronden ter plaatse van de te realiseren woontoren C is de bestemming "Centrum" met de aanduiding 'wonen' toegekend.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn deze gronden onder meer bestemd voor wonen vanaf de eerste verdieping, alsmede voor ondergrondse parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 3.2, in samenhang met de verbeelding, bedraagt de maximale bouwhoogte voor een gedeelte van het bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 550 m², 35 m, en voor een gedeelte van het bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 1000 m², 14 m. Het maximale aantal appartementen is niet uit de verbeelding of de planregels af te leiden. Uit de plantoelichting volgt dat het de bedoeling is maximaal 46 appartementen te realiseren.
2.8. Ter zitting heeft de raad betoogd dat het niet realistisch is dat meer dan 46 appartementen kunnen worden gerealiseerd, gelet op de omvang van de toegestane bebouwing. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een behoefte aan 399 parkeerplaatsen bestaat. Voor het oordeel dat de raad het precieze aantal te realiseren appartementen in het plan had moeten opnemen, bestaat dan ook geen aanleiding.
Het betoog faalt.
2.9. In de plantoelichting staat ten aanzien van de realiseerbaarheid van de parkeerplaatsen dat in en op de parkeerkelder ruimte is voor 144 parkeerplaatsen. Ter zitting is vast komen te staan dat deze parkeerkelder onder het gehele noordelijk gelegen parkeerterrein reeds is gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn onder meer bestemd voor de bewoners van de appartementen. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat van de 144 parkeerplaatsen er twee parkeerplaatsen vervallen omdat deze ruimte nodig is om een doorgang naar de woontoren te realiseren. Verder is in de plantoelichting vermeld en ter zitting bevestigd dat in de openbare ruimte ten noorden en zuiden van het winkelcentrum in totaal 255 parkeerplaatsen aanwezig zijn dan wel worden gerealiseerd.
2.10. Uit het vorenstaande volgt dat er ruimte is voor 397 parkeerplaatsen. Daarbij heeft de raad ter zitting aangegeven dat naast deze parkeerplaatsen ook aan de voorzijde van het winkelcentrum nog parkeerplaatsen beschikbaar zijn. [appellant] heeft dit niet bestreden. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat niet voldoende parkeerplaatsen voor de bewoners van de woontorens en de bezoekers van de winkels gerealiseerd kunnen worden.
2.12. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
410-675.